De zitmaaier gebruiken
Doe nooit motor- of carburatorreinigers in de brandstoftank. Ze
kunnen blijvende schade veroorzaken. Om brandstof toe te
voegen:
1. Verwijder de stop van de brandstoftank (A, Figuur 2).
2. Vul de tank. Niet overvullen. Laat 5 cm lucht in de tank, zodat
de brandstof kan uitzetten.
3. Plaats de stop en draai hem met de hand vast.
A
Figuur 2. Controles voor het starten
A. Stop van de brandstoftank
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe wanneer de
motor nog warm is omdat hij nog niet voldoende is
afgekoeld. Vermijd vonken en vuur en laat niet toe dat er
wordt gerookt in de onmiddellijke omgeving. Voeg niet te
veel brandstof toe en veeg gemorste brandstof weg.
WAARSCHUWING
Vervoer nooit passagiers.
Zet de handrem aan, schakel de PTO uit, schakel de
motor uit en verwijder de sleutel voor u de
bestuurdersstoel om gelijk welke reden verlaat.
Beperk het gevaar op brand door gras, bladeren en
overtollige olie van de machine te verwijderen. Stop of
parkeer niet op droge bladeren, gras of
brandbare materialen.
Benzine is zeer brandbaar en moet voorzichtig worden
gebruikt. Vul de tank nooit wanneer de motor nog warm
is na het gebruik. Kom niet met open vuur, brandende
sigaretten of lucifers in de omgeving van de machine.
Zorg dat de brandstoftank tijdens het vullen niet
overloopt en ruim gemorste brandstof op.
Noodstop
In een noodsituatie kunt u de motor stoppen door de sleutel
gewoon op STOP te draaien. Gebruik deze methode alleen in
noodgevallen. Om de motor normaal uit te schakelen, volgt u de
procedure in DE RIDER EN DE MOTOR STOPPEN.
De rider en de motor stoppen
1. Plaats de hendels voor de rijsnelheid in de stand
STARTEN/PARKEREN om het rijden te stoppen en de
handrem in te schakelen.
2. Schakel de messen uit door de schakelaar voor de messen
omlaag te drukken, in de stand UIT.
3. Schakel de motorsnelheid op LANGZAAM en draai de
contactschakelaar op UIT. Verwijder de sleutel.
De motor starten
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten, controleer of de
schakelaar voor de maaimessen op UIT staat en de
snelheidshendels op STARTEN/PARKEREN staan.
2. Zet de schakelaar van de motorsnelheid volledig op SNEL.
Zet de choke op GESLOTEN (knop uitgetrokken).
OPMERKING: Een warme motor heeft misschien geen choke
nodig. Zet de choke dan OPEN (knop ingedrukt).
3. Steek de sleutel in het contact en draai hem op START om
de motor te starten.
4. Nadat de motor start, laat u de sleutel los. Hij zal vanzelf
naar de stand AAN gaan. Druk de chokeknop langzaam
naar de stand OPEN. Laat de motor warm draaien door hem
minstens een minuut te laten werken voor u de messen
inschakelt of met de machine rijdt.
Gebruik de machine altijd met de motorsnelheid op
SNEL wanneer u rijdt of maait. Schakel de maaimessen
NOOIT in met de motorsnelheid op LANGZAAM.
Maaien
1. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
2. Stel met de schakelaar voor de maaihoogte de gewenste
maaihoogte in.
3. Zet de motorsnelheid op SNEL.
4. Schakel de maaimessen in (trek de schakelaar omhoog).
5. Zet de snelheidshendels van de stand
STARTEN/PARKEREN in de stand RIJDEN (verplaats ze
naar u toe).
6. Begin met het maaien. Zie OEFENEN IN HET RIJDEN.
7. Schakel de maaimessen UIT (schakelaar omlaag) wanneer
u klaar bent met maaien.
8. Stop de rider en de motor (zie DE RIDER EN DE
MOTOR STOPPEN).
12