als dit niet gebeurd kan er ernstige schade worden berokkend aan het product, de installatie,
aan zaken en aan personen die de kachel gebruiken.
9.2
VENTILATIE VAN DE LOKALEN
AANDACHT: er mogen geen afzuigventilatoren of andere kachels aanwezig zijn in de ruimte waarin het
product wordt geïnstalleerd, anders kan dit een ernstige negatieve invloed hebben op de
werking van uw product.
AANDACHT: ventilatieopeningen van het apparaat mogen niet afgesloten zijn.
De kamer waar de kachel is geïnstalleerd moet een goede luchtstroming hebben om secundaire lucht te
garanderen voor het verbrandingsproces en voor de ventilatie van de kamer. De natuurlijke luchtstroom
gebeurt door permanente openingen in de buitenmuren van de kamer of door enkelvoudige of meervoudige
ventilatiebuizen (paragraaf 9.2.1).
De ventilatielucht moet van buiten komen, indien mogelijk ver van vervuilingsbronnen. De openingen in de
muren moeten voldoen aan de volgende vereisten:
- een vrije sectie van ten minste 6cm² voor elke Kw geïnstalleerde warmtevermogen, met een minimum van
100 cm²;
- gemaakt zodat de ventilatieopeningen aan de binnen- of buitenkant van de muur niet kunnen worden
geblokkeerd;
- beschermd met roosters of iets gelijkaardigs zodat de vrije sectie niet kan worden verkleind;
- op grondniveau liggen zodat de verbrandingsgassen correct kunnen worden afgevoerd; als dit niet mogelijk
is moet de diameter van de ventilatieopening met 50% worden vergroot.
9.2.1
VENTILATIE VAN DE AANGRENZENDE KAMERS
De luchtstroom kan ook worden bekomen van een aangrenzende kamer indien:
- deze kamer uitgerust is met rechtstreekse ventilatie zoals hiervoor beschreven;
- er in het te ventileren lokaal enkel aangesloten apparatuur en buizen voor de uitlaat zijn;
- deze kamer niet wordt gebruikt als badkamer of als gemeenschappelijke ruimte van het gebouw;
- deze kamer geen risico vormt voor brand, bv. opslagkamer, garage, kamer waar brandstof wordt gezet enz.;
- deze kamer niet vacuum wordt door het feit dat er een tegengestelde trek is tussen deze kamer en de kamer
die moet worden geventileerd;
- de luchtstroom van de kamer waar het toestel staat naar de kamer ernaast mag niet worden geblokkeerd, ze
kan bijvoorbeeld worden vergroot door de ruimtes tussen de deur en de grond te vergroten.
9.3 ROOKGASSEN
Het rookkanaal, de rookuitlaat en de schoorsteen (de installatie om de verbrandingsproducten
af te voeren) zijn onderdelen van de installatie en moeten beantwoorden aan de richtlijnen van
DM 37/08 (ex wet 46/90) en aan specifieke installatienormen in functie van het type brandstof.
De schoorsteen, de kachel en de barbecue mogen niet worden geïnstalleerd in lokalen waar
gastoestellen van type A of type B staan (voor deze classificatie consulteer UNI 10642 en UNI
7129). Er mag maar 1 apparaat op de schoorsteen worden aangesloten.
9.3.1
TYPE SCHOUW
Voor de constructie van de schouw zijn er de volgende definities:
Systeem: schouw geïnstalleerd met een combinatie van samenhorende onderdelen (interne buis,
-
isolatiemateriaal, extern omhulsel enz...) Deze componenten zijn door één enkele fabrikant gemaakt
en hebben het CE certificaat volgens de specifieke normen;
Composietschouw: schouw geïnstalleerd of gebouwd met een combinatie van samenpassende
-
onderdelen waaronder de interne buis (muur dadelijk in contact met de verbrandingsgassen),
eventueel isolatiemateriaal en extern omhulsel (muur). Deze componenten moeten door één enkele
fabrikant gemaakt zijn.
-
Luchtkanalen: operatie van het inzetten van een specifieke leiding van niet brandbaar materiaal in een
bestaande schacht (ook als dit een nieuwe fabricatie is), vrij en voor exclusief gebruik.
Handleiding
Slimquadro 9
35