7. Aansturing van de koudegang temperatuur
De koudegang temperatuur wordt als volgt aangestuurd. De compressor gaat werken wanneer de
controller een signaal van 0 tot 10 V geeft. Doel hiervan is om de temperatuur op de instelwaarde (S03) te
houden. Het verschilbereik waarbinnen de compressor gaat werken, van 0 tot 100%, is standaard
ingesteld op 3°C (R05-1). De dode zone is standaard ingesteld op 0,5°C (R05-3). Bij deze
standaardinstellingen gaat de compressor open bij de instelwaarde +0,5 °C en staat hij voor 100% open
als de temperatuur de instelwaarde +3,5°C bedraagt.
UA01-4
UA01-3
R05-3
S03
8. Aansturing van de warmegang temperatuur
De warmegang temperatuur wordt als volgt aangestuurd. De ventilatoren gaan werken wanneer de
controller een Modbus-signaal geeft. Doel hiervan is om de temperatuur op de instelwaarde (S08) te
houden. Het verschilbereik waarbinnen de ventilatoren gaan werken, van 45% (CF01-1) tot 100%, (CF01-
2) is standaard ingesteld op 3°C (R45-3). Bij deze standaardinstellingen beginnen de ventilatoren bij een
delta-T van 10°C te werken op minimale snelheid. Doordat het verschil is ingesteld op 3°C, stijgt de
ventilatorsnelheid naar 100% wanneer de delta-T 13°C is.
Sch.
Par.
S08
3
R45
3
4
R05-1
Omschrijving
Instelwaarde DT of
inlaat-
luchttemperatuur
Regelverschil DT of
inlaat-
luchttemperatuur
Standaard
Speciale
waarde
30
10
3.0
3.0
Bereik
0.0 - 99.9
0.0 – 99.9
Eenh.
°C
°C