8.2
De Regenfunctie
De SW3D beschikt over een regenfunctie de derde hoogste prioriteit onder de stuur
functies. De externe regenmelder dient aangesloten te worden aan ingang „RG".
Een regenmelder is een zelfstandig apparaat die een potentiaalvrij contact sluit bij regen,
en weer opent als de regenbui voorbij is.
In het configuratie menu kan gekozen worden welke coderingen C1, C2 en C3 voor de
regenfunctie geactiveerd moeten worden.
Om van de regenfunctie gebruik te maken moet een regenmelder aangesloten, én in het
configuratie menu geactiveerd zijn.
Vanzelfsprekend dient er een code aangemaakt en geactiveerd te worden.
8.2.1
Genereren van een regen „OP" commando
Is in de configuratie de regenfunctie geactiveerd, word de regeningang „RG" permanent
bewaakt. Word deze ingang gesloten zal de groene LED „RG" op de print vast gaan
branden. De regenfunctie controleert welke coderingen C1 t/m C3 geactiveerd zijn en dus
uitgezonden mogen worden. Na openen van de regeningang „RG" gaat de groene LED
weer uit.
8.3
De Windfunctie
De SW3D beschikt over 4 zogenaamde wind functies die dezelfde wind ingang
beoordelen.
De windmeter word aangesloten op puls ingang „WI". De windfunctie heeft op één na de
hoogste prioriteit van de stuur functies. De vier windfuncties kunnen afzonderlijk van
elkaar geactiveerd of gedeactiveerd worden.
In de modus "C1,C2,C3" kan maar één winddrempel ingesteld worden. Bij windalarm
worden dan ook de coderingen C1, C2 en C3 uitgezonden.
In de modus „C4", „C5" en „C6" kan voor elk modus een eigen winddrempel ingesteld
worden. Voor de „OP" commando's worden de coderingen van C4, C5 en C6 gebruikt.
Met deze drie verschillend instelbare winddrempels kunnen de gevels van een gebouw
afzonderlijk van elkaar beveiligd worden.
Om deze windfuncties te gebruiken dient een windmeter aangesloten te zijn.
In het configuratie menu moet de windfunctie geactiveerd zijn.
Ook dient voor één van de 4 modi gekozen te worden.
8.3.1
Genereren van een wind „OP" commando
Bij een geactiveerde windfunctie worden de aantal omwentelingen van de windmolen
constant gemeten, waaruit de windsnelheid in km/h word bepaald.
Deze meetwaarden worden dan met de ingestelde drempelwaarden vergeleken.
De windsnelheid drempel is instelbaar van 1 tot 60 km/h. Is de meetwaarde hoger als de
ingestelde winddrempel, word dit door de betreffende rode LED „WIx" aangegeven.
Tegelijkertijd begint de tijd voor de „inkomvertraging" af te tellen. Valt de windsnelheid
weer onder de drempel binnen de inkomvertraging zal de rode LED „WIx" uitgaan.
Deze „inkomvertraging" is instelbaar van 1 tot 9 seconden en word in alle windfunctie
modi toegepast.
De actuele status van de gekozen windfunctie word met aparte LED's aangegeven.
15