Functies en bedieningselementen
Bedieningsfuncties
In wat volgt wordt de functie van elk bedieningselement kort toegelicht. Om te starten, stoppen, rijden en maaien
moet een combinatie van meerdere bedieningselementen in een specifieke volgorde worden gebruikt. Welke
combinatie en volgorde voor de diverse taken vereist zijn, vindt u onder GEBRUIK.
Rijsnelheidshendels
Met deze hendels controleert u de rijsnelheid van de
zitmaaier. Met de linkerhendel controleert u het aandrijfwiel
links achteraan en met de rechterhendel het aandrijfwiel
rechts achteraan.
Als u een hendel naar voren duwt, neemt de
VOORUITRIJSNELHEID van het desbetreffende wiel
toe, en als u een hendel naar achteren trekt, neemt de
ACHTERUITRIJSNELHEID toe.
OPMERKING: Hoe verder u een hendel van de
vrijloopstand weg beweegt, hoe sneller het aandrijfwiel
draait.
Zie onder De om zijn as draaiende zitmaaier gebruiken voor
stuurinstructies.
Hendel om de positie van de
bestuurdersstoel aan te passen
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven.
Beweeg aan de hendel naar links, geef de stoel de
gewenste plaats en laat de hendel los om de stoel op die
positie te vergrendelen.
16
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor gestart en
stopgezet; de schakelaar kan in vier standen staan:
UIT ("Off")
Zet de motor stop en schakelt
het elektrische systeem uit.
DRAAIEN ("Run")
draaien, activeert het elektrische
systeem en injecteert brandstof in het
brandstofsysteem.
STARTEN ("Start")
om hem te doen starten.
OPMERKING: laat de contactschakelaar nooit in de stand
AAN ("ON") staan wanneer de motor niet draait – daardoor
ontlaadt de batterij.
Laat de motor
Zwengelt de motor aan
www.ferrisindustries.com