Onderhoud, diagnose en prob...
Symptoom
Mogelijke oorzaak
Draaibegrenzing motor.
Motor draait
in verkeerde
Omkeersignaal actief.
richting
Aansluiting motorfase verkeerd.
Frequentielimieten verkeerd
De motor
ingesteld.
bereikt het
maximale
toerental niet
Referentiesignaal niet correct
geschaald.
Motortoe-
Parameterinstellingen mogelijk
rental
verkeerd.
instabiel
Motor draait
Mogelijke overmagnetisering.
ongelijkmatig
Remparameters mogelijk
Motor remt
verkeerd ingesteld. Uitloop-
niet
tijden zijn mogelijk te kort.
Fase naar fase kortgesloten.
Open
voedingszeke-
Overbelasting motor.
ringen
Losse aansluitingen.
Netvoedingsprobleem (zie
beschrijving bij Alarm 4,
Voedingsfaseverlies).
Onbalans van
de netstroom
Probleem met de frequentiere-
groter dan
gelaar.
3%
Probleem met de motor of de
Onbalans van
motorkabels.
de
motorstroom
groter dan
3%
Probleem met de frequentiere-
gelaar.
MG21A410
Bedieningshandleiding
Test
Controleer of parameter 4-10 Draairichting
motor correct is geprogrammeerd.
Controleer of er een omkeercommando voor
de klem is geprogrammeerd via parame-
tergroep 5-1* Digitale ingangen.
–
Controleer de uitgangslimieten in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM],
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] en
parameter 4-19 Max. uitgangsfreq..
Controleer de schaling van het referentie-
signaal in parametergroep 6-0* Anal. I/O-
modus en parametergroep 3-1* Referenties.
Controleer de instellingen van alle motorpara-
meters, inclusief alle motorcompensatie-
instellingen. Bij een regeling met
terugkoppeling: controleer de PID-instel-
lingen.
Controleer de motorinstellingen in alle
motorparameters.
Controleer de remparameters. Controleer de
aan-/uitlooptijdinstellingen.
De motor of het paneel heeft een kortge-
sloten fase naar fase. Controleer de motor en
het paneel op kortsluiting tussen twee fasen.
De motor is overbelast voor de toepassing.
Voer een prestartcontrole uit om losse
aansluitingen op te sporen.
Schuif de ingaande voedingsdraden naar de
frequentieregelaar 1 positie op: A naar B, B
naar C, C naar A.
Schuif de ingaande voedingsdraden naar de
frequentieregelaar 1 positie op: A naar B, B
naar C, C naar A.
Schuif de uitgaande motordraden 1 positie
op: U naar V, V naar W, W naar U.
Schuif de uitgaande motordraden 1 positie
op: U naar V, V naar W, W naar U.
Danfoss A/S © 11/2016 Alle rechten voorbehouden.
Oplossing
Programmeer de juiste instellingen.
Schakel het omkeersignaal uit.
Zie hoofdstuk 5.5 Draairichting van de
motor controleren.
Programmeer de juiste limieten.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer de instellingen in parame-
tergroep 1-6* Bel. afhank. inst.. Bij een
regeling met terugkoppeling: controleer
de instellingen in parametergroep 20-0*
Terugkoppeling.
Controleer de motorinstellingen in
parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav.
Motordata en 1-5* Bel. onafh. inst.
Controleer parametergroep 2-0* DC-rem en
3-0* Ref. begrenz.
Hef eventuele kortsluitingen op.
Voer een opstarttest uit en controleer of
de motorstroom voldoet aan de specifi-
caties. Is de motorstroom hoger dan de
op het typeplaatje vermelde vollast-
stroom, dan moet de belasting op de
motor worden verlaagd. Raadpleeg de
specificaties voor de toepassing.
Zet losse aansluitingen vast.
Als de niet-gebalanceerde zijde met de
draad mee verschuift, is er sprake van een
voedingsprobleem. Controleer de
netvoeding.
Als de niet-gebalanceerde zijde zich nog
steeds op dezelfde ingangsklem bevindt,
is er een probleem met de frequentiere-
gelaar. Neem contact op met de
leverancier.
Als de niet-gebalanceerde zijde met de
draad mee verschuift, is er een probleem
met de motor of de motorbedrading.
Controleer de motor en de motorbe-
drading.
Als de niet-gebalanceerde zijde zich nog
steeds op dezelfde uitgangsklem bevindt,
is er een probleem met de eenheid.
Neem contact op met de leverancier.
7
7
63