VERHOGEN VAN DE UITGANGSSPANNING
~
Aan de achterzijde van het apparaat bevindt zich de potentiometer R3.
Met behulp hiervan is het mogelijk het afgegeven vermogen te veran-
deren. Bij aflevering van het apparaat is R3 zo ingesteld dat het afgegeven
vermogen 625 mW bedraagt. Bij een aanpassing van 1000 ohm is de
max, uitgangsspanning dan 25 V. Voor deze waarde is de bij de amplitude-
regelaar Rl behorende schaal geijkt.
De as van R3 is met een schroevedraaier bereikbaar door een opening
in de achterwand (zie fig. 5). Draait men R3 rechtsom, dan kan het
afgegeven vermogen vergroot worden tot 1 W. De uitgangsspanning be-
draagt dan minstens 32 V. Bij andere aanpassingen wordt de uitgangs-
spanning natuurlijk eveneens hoger. Met Skl in stand „I — 90 V — ASYM."
kan men dan een spanning van ca. 110 V verkrijgen.
De vervorming zal bij het vergroten van de uitgangsspanning eveneens
toenemen. Men zie in verband hiermede „Vervorming" op blz. 10.
Met behulp van een buisvoltmeter kan men door middel van R3 de uit-
gangsspanning weer op de oorspronkelijke waarde terugbrengen.
VERLAGEN VAN DE BROMSPANNING
De bromspanning kan op minimum worden ingesteld met behulp van de
potentiometers R4 en R5, die bereikbaar zijn via openingen in de achter-
wand (zie fig. 5).
Allereerst sluit men een voltmeter of een elektronenstraaloscillograaf aan
op Bul en But. Skl zet men in stand „I-II", Sk3 in stand „x 1" en Rl op
„0". Met R5 stelt men dan de bromspanning (uitgangsspanning) op
minimum in. Daarna plaatst men Rl op „ 25 V" en stelt men met Cl, C2
en R2 de frequentie op nul in. Vervolgens stelt men met R4 de uitgangs-
spanning (bromspanning) op minimum in.
GEBRUIK VAN HET VERSTERKERGEDEELTE
De te versterken L.F. spanning moet men toevoeren aan de bussen Bu,
en Bub op de achterwand (zie fig. 5).
Bua is een schakelstekerbus, die, wanneer de bus niet wordt gebruikt,
het versterkergedeelte doorverbindt met de uitgang van het fi lter.
17