Zorg voor goede werking
Oplossen van storingen
Oorzaken en oplossen van storingen
Bij storingen moeten de
basisvoorwaarden voor een normale
werking worden gecontroleerd:
1.
Is er stroom?
2.
Is er stookolie in de tank?
3.
Staan alle afsluiters open?
4.
Staat alle regel- en
veiligheidsapparatuur, zoals
ketelthermostaat, beveiliging
watertekort, eindschakelaars enz.
correct ingesteld?
Als de storing niet kan worden verholpen
na bovenstaande controles, dan moet
de werking van de verschillende
Storing
Na een uitschakeling door de
thermostaat start de brander niet
opnieuw.
De automaat meldt geen storing.
De brander start bij het inschakelen
gedurende zeer korte tijd, schakelt dan
uit en zendt volgend signaal uit:
Na een uitschakeling door de
thermostaat start de brander niet meer
en zendt volgend signaal uit.
De brander start, gaat kort na het
inschakelen van de ontstekingstrafo
over in storingstoestand en meldt
volgend signaal:
14
onderdelen van de brander worden
gecontroleerd.
• De lichtsignalen lezen die door de
branderautomaat worden
uitgezonden. Zie hun betekenis in de
tabel hieronder.
Als toebehoren is het
weergaveprogramma verkrijgbaar
waarmee uit de automaat verdere
uitvoerige inlichtingen kunnen worden
uitgelezen over de werkings- en
storingsstappen die werden doorlopen.
De veiligheidscomponenten mogen niet
worden gerepareerd, en moeten door
onderdelen met hetzelfde
bestelnummer worden vervangen.
Oorzaak
Geen of te lage voedingsspanning.
Er wordt geen warmte gevraagd door
de thermostaat.
Storing van de automaat
De automaat werd opzettelijk
vergrendeld
Parasietlicht bij de voorventilatie of de
voorontsteking.
Geen vlam na afloop van de
beveiligingstijd.
02/2006 - Art. Nr. 13 021 206A
Alleen originele wisselstukken
gebruiken.
Oplossing
De oorzaak van stroomonderbreking of
van de te lage spanning opsporen.
Thermostaat controleren.
Automaat vervangen.
Automaat ontgrendelen.
Elektromagnetisch ventiel vervangen.
Het oliepeil in de tank controleren.
De tank eventueel bijvullen.
Ventielen openen.
Oliedruk en werking van de pomp,
koppeling, filter, elektromagnetische
ventiel controleren.
Ontstekingscircuit, elektroden en hun
instellingen controleren. Elektroden
reinigen.
Vlamcontrole reinigen of vervangen.
Indien nodig, de volgende onderdelen
vervangen:
Elektroden,
Ontstekingskabel,
Trafo,
Sproeier.