6.3
Instelling van de maximale ventilator stuurspanning
De bedrijfsmodi schakelaar moet hiervoor in de positie "Winter" staan. Na het starten van de parameterinstelling knippert de LED ca. tweemaal per
seconde blauw. Tijdens de parameterinstelling wordt de ventilator ter controle met de ingestelde spanning aangestuurd. De stuurspanning kan in het
bereik tussen 5 V en 10 V in stappen van 0,1 V worden veranderd, waarbij de posities van de instelknop ca. met de volgende waarden overeenkomen:
Positie instelknop
0
1
2
3
4
5
7.
Functies van de contact-/sensoringangen
Ingang "Motor storingsmelding / Vorstbeveiligingsmelder / NTC 47kΩ"
Deze ingang moet met een potentiaalvrij contact of temperatuursensor (NTC 47kΩ@25°C) worden aangesloten. De functie kan door middel van de
schakelaar S3 (zie punt 5.2) worden geselecteerd.
Functie Motor storingsmelding / Filterbewaking (zie punt 5.2 - schakelaar S3):
De functie wordt actief, als het contact is gesloten en het apparaat niet in de bedrijfsmodus "Standby" of in de parameterinstelling staat. De LED brandt
continu rood en de uitgang "M" wordt actief. De storingsmelding blijft echter bij spanningsuitval en ook bij weer geopend contact behouden. De
storingsmelding moet door het uitschakelen en opnieuw inschakelen door middel van de bedrijfsmodi schakelaar bij geopend contact worden gereset.
Andere functies worden niet beïnvloed.
Vorstbeveiliging (zie punt 5.2. – schakelaar S3)
De functie wordt actief als het contact is geopend of als een aangesloten NTC (47kΩ@25°C) een temperatuur lager dan 8°C meet en het apparaat zich
niet in de parameterinstelling bevindt. Daarmee is een vorstbeveiliging van het luchtgordijn gewaarborgd. De LED knippert ca. eenmaal per seconde
rood, de uitgang "H" en de uitgang "M" worden geactiveerd en de ventilator wordt gedeactiveerd. Stijgt de gemeten temperatuur boven 9°C of wordt het
contact weer gesloten dan wordt de uitgang "H" gedeactiveerd. De rode LED knippert hierbij verder, de uitgang "H" blijft actief en de ventilator blijft
gedeactiveerd. De functie moet door het uitschakelen en opnieuw inschakelen (tijdens de bedrijfsmodus Standby alleen inschakelen) door middel van
de bedrijfsmodi schakelaar bij vastgestelde oorzaak worden gereset. De vorstbeveiligingsmelding blijft ook na een een spanningsuitval behouden.
Ingang "Deurcontact"
De ingang moet met een potentiaalvrij contact worden aangesloten. In de bedrijfsmodus "Standby" of tijdens de parameterinstelling heeft de ingang
geen functie. De aansturing van de ventilator is afhankelijk van de instelling van schakelaar S1 (zie punt 5.2.). Als de schakelaar S1 in positie AAN
wordt geschakeld (fabrieksinstelling). wordt bij het openen van het contact (deur gesloten) de ventilator gedeactiveerd (zie Ventilator naloop). Als de
schakelaar S1 in positie UIT wordt geschakeld, wordt bij het openen van het contact (deur gesloten) de ventilator op de bij de draaiknop gekozen
toerental ingesteld. Bij het sluiten van het contact (deur open) wordt het stuursignaal van de ventilator verhoogd met de hoeveelheid (xx% van de
maximale stuurspanning) die bij de parameterinstelling is ingesteld (zie punt 6.1). Komt de stuurspanning hierbij boven de waarde van de maximale
stuurspanning uit (zie punt 6.3), dan wordt de ventilator met de maximale stuurspanning aangedreven (zie punt 6.1). Bij geopend contact (deur
gesloten) knippert de LED iedere 2 seconden in de bedrijfsmodus "Winter" geel en in de bedrijfsmodus "Zomer" blauw. Bij gesloten contact (deur open)
brandt de LED in de bedrijfsmodus "Winter" geel en in de bedrijfsmodus "zomer" blauw. Indien er geen deurcontact wordt gebruikt, moet er een
draadbrug worden aangesloten tussen de klemmen 13 en 14 (zoals bij aflevering).
8.
Weergaven
Blauw
Blauw knipperend (iedere 2 seconden)
Blauw knipperend (tweemaal per seconde)
Blauw en rood knipperend (tweemaal per seconde)
Geel
Geel knipperend (iedere 2 seconden)
Geel en rood knipperend (tweemaal per seconde)
Geel, blauw wisselend
Rood
Rood knipperend
9.
Technische gegevens
Bedrijfs- en schakelspanning
Uitgangen:
Melden (M):
Analoge uitgang:
Schakelaar bedrijfsmodi:
Regelbereik ruimtetemperatuur
Schakeldifferentie:
Opgenomen vermogen:
Beschermklasse:
Beschermingsgraad:
Toelaatbare omgevingstemperatuur:
Opslagtemperatuur:
Toelaatbare vochtigheid:
Montage:
Materiaal behuizing en kleur
Uitrusting:
Vervulingsgraad:
Gemeten overspanning:
Wijze van werking:
Energie-efficiëntieklasse:
Maximale stuurspanning
5 V
6 V
7 V
8 V
9 V
10 V (fabrieksinstelling)
zomerbedrijf, deurcontact gesloten (deur open)
zomerbedrijf, deurcontact open (deur gesloten)
zie parameterinstelling maximaal toerental
zie parameterinstelling verhogen toerental
winterbedrijf, deurcontact gesloten (deur open)
winterbedrijf, deurcontact open (deur gesloten)
zie parametrering gewenste temperatuur
resetten van de parameter op fabrieksinstelling
storing, motorfout / filterbewaking, sensorbreuk
ruimte vorstbeveiliging of beveiliging van het luchtgordijn
230V~
verwarmen (H): relais-maakcontact max. 5(1)A / 230V~ / max. 5 ventielaandrijvingen
relais-maakcontact max. 5(1)A / 230V~
0-10V (SELV), max. 5mA voor aansturing ventilator
Standby (vorstbeveiliging), Winter, Zomer
vorstbeveiliging 8°C, 8°C .... 22°C
1 K gemeten bij externe ruimtetemperatuursensor
< 1 W / < 2 VA
II, volgens de juiste installatie
IP30, volgens de juiste installatie
0 ... 40°C
20 ... 70°C
max. 95%r.H. geen condensatie
op de muur of inbouwdoos
kunststof ABS, zuiver wit volgens RAL 9010
bedrukking blauwgrijs volgens RAL 7031
schakelaar bedrijfsmodi:, interne dip-schakelaar voor selectie functie, driekleurig
achtergrondlicht instelmarkering, zijdelingse knop voor het activeren en beëindigen van de
parameterinstelling
2
4000 V
Type 1.B
I (bijdrage aan seizoensgebonden ruimteverwarming energie-efficiëntie 1%)
4