Behandeling van verwarmingsinstallaties
7.3.7 Ruimtetemperatuurregelaar
Dit apparaat is niet ontworpen voor gebruik zonder
kamertemperatuur regeling. Een kamerthermostaat moet worden
geïnstalleerd in de te meten (referentie) ruimte.
Het beheren van de temperatuur van alle kamers wordt gedaan
door deze afstandsbediening. Radiatoren in de referentie-ruimte
mogen niet zijn uitgerust met thermostatische kranen of deze
moeten altijd open staan. Alle radiatoren in andere kamers moeten
zijn uitgerust met thermostaatkranen. Het aansluiten van de
kamerthermostaat wordt beschreven in hoofdstuk 5.4.
Bij montage van de kamerthermostaat in een referentie-ruimte dient
u zich te houden aan de instructies van de fabrikant.
7.3.8 Discontinuïteit bij verwarming
Bij een korte onderbreking van het verwarmings-schakelprogramma
moet de ketel temperatuur worden verlaagd met behulp van de
thermoregulator van de ketel. Om verwarmingsinstallaties te
beschermen tegen de vorst, de temperatuurbeveiliging van de ketel
niet lager instellen dan 5°C. Bij een langere onderbreking van de
verwarming met het schakelprogramma moet de stroom van de ketel
worden uitgeschakeld (hoofdstuk 7.4).
7.4
Ketel zonder stroom
Als de verwarmingsinstallatie niet in het schakel programa staat,
kan deze bij lage temperaturen bevriezen.
• Bescherm verwarmingsinstallaties tegen bevriezing
• Als er gevaar voor bevriezing bestaat en de ketel slaat niet
aan door het schakelprogramma, de gehele installatie leeg
laten lopen
• Hoofd stroomonderbreker op onderste plaat wordt in positie
"0" gezet (zet uit)