GEBRuIkERSGIDS
GebruiK van de KeTel
Het is raadzaam uw installatie jaarlijks door een
gekwalificeerd technicus te laten onderthouden.
starten van de brander:
In
normale
omstandigheden
automatisch als de temperatuur van de ketel onder
de opgegeven waarde zakt.
Vóór
elke
interventie
stroomvoorziening van de ketel worden onderbroken
met de schakelaar van de externe kast. Ook de
hoofdschakelaar van het bedieningsbord moet in de
stand "OFF" worden gezet.
De gebruiker heeft geen toegang tot de inwendige
onderdelen van het bedieningsbord.
1
4
7
2
3
5
6
fig. 3 : Bedieningsbord
1. regelthermostaat (sV) of potentiometer (mV)
Als de ketel uitsluitend wordt gebruikt voor de productie van
sanitair warm water, dan mag de temperatuur van de ketel worden
ingesteld tussen 60 en 90°C.
Als de ketel zowel voor de productie van sanitair warm water als
voor verwarming wordt gebruikt, dan wordt de regelthermostaat
of de potentiometer van de ketel doorgaans op 80°C gezet om een
optimale werking van de ketel te verzekeren.
2. Hoofdschakelaar
Met deze schakelaar kan de ketel worden gestart en stilgelegd.
3. Zomer-winterschakelaar
Met deze schakelaar kan de circulator van de verwarmingskring
worden geactiveerd of uitgeschakeld
4. thermometer
Deze meter geeft de temperatuur van de verwarmingskring weer.
Die mag niet hoger oplopen dan 90°C, anders moet de ketel
worden stilgelegd en moet de regeling van de thermostaat (SV)
of de potentiometer (MV) worden gecontroleerd. Als de storing
aanhoudt, moet u contact opnemen met uw installateur.
5. Herinschakeling van de brander
Met deze schakelaar kan de brander opnieuw wordt ingeschakeld
nadat de beveiliging werd geactiveerd.
6. Branderverklikkerlamp
Deze verklikkerlamp geeft aan dat de beveiliging van de brander
is geactiveerd (lamp licht op) of niet (lamp gedoofd).
7. regeling (optie)
Gelieve de handleiding van het apparaat te raadplegen als u over
deze optie beschikt.
664Y0200.C
start
de
brander
aan
de
ketel
moet
de
(als er een is geïnstalleerd).
NL • 6
manometerdruk verwarmingsinstallatie
De verwarmingskring van uw installatie moet uitgerust zijn met
een veiligheidsklep, afgesteld op 3 bar, en een manometer.
Vergewis u ervan dat de installatie altijd onder waterdruk staat.
Koud en na de ontluchting van de installatie moet de manometer
altijd een druk aangeven tussen 0,5 en 1,5 bar, afhankelijk van
de hoogte van het gebouw.
Water bijvullen: (fig. 11 pagina 10)
• Vulkraan opendraaien (5).
• Kraan na de vulling goed dichtdraaien.
• Installatie ontluchten om een nauwkeurige aflezing van de druk
van de verwarmingskring mogelijk te maken.
Veiligheidsventielen (verwarmingskring)
Als er water uit een van de veiligheidskranen loopt, moet u de ketel
stilleggen en uw installateur contacteren.
Een maandelijkse controle is aanbevolen:
De hendel van de leegloopinrichting enkele seconden oplichten
om de goede werking van het veiligheidsventiel te controleren.
Als u bij deze korte test een onregelmatigheid vaststelt,
gelieve dan uw installateur te contacteren.
Veiligheidsgroep (sanitaire kring)
Een maandelijkse controle is aanbevolen:
De hendel van de leegloopinrichting enkele seconden oplichten
om de goede werking van de veiligheidsgroep te controleren.
Als u bij deze korte test een onregelmatigheid vaststelt,
gelieve dan uw installateur te contacteren.
Het water dat uit het veiligheidsventiel of de
veiligheidsgroep stroomt, kan erg heet zijn en
ernstige brandwonden veroorzaken.
branderbeveiliGinG
Als de brander niet werkt:
1. Het branderverklikkerlampje op het bedieningsbord licht op.
2. Druk op de herinschakelingsknop van de brander op het
bedieningsbord (fig. 4). Leg de ketel vervolgens enkele
seconden stil met de hoofdschakelaar en start hem
opnieuw.
3. De veiligheidsthermostaat op de bovenzijde van de ketel
opnieuw inschakelen (fig. 5).
4. Bij aanhoudende problemen neemt u best contact op met uw
installateur.
fig. 4
fig. 5