De meetwaarde wordt als echte effectieve meetwaarde (True RMS,
*2
AC-koppeling) gemeten en aangeduid. De meetnauwkeurigheid is
gespecificeerd voor een sinusvorm in relatie tot de maximale meetwaarde
evenals voor een niet sinusvormige curvevorm tot 50 % van de maximale
meetwaarde.
Bij niet sinusvormige curvevormen wordt de aanduidingswaarde minder
nauwkeurig. Zo bestaat voor de volgende Crest-factoren een extra
foutmarge:
Crest-factor van 1,4 tot 2,0 extra foutmarge + 1 %
Crest-factor van 2,0 tot 2,5 extra foutmarge + 2,5 %
Crest-factor van 2,5 tot 3,0 extra foutmarge + 4 %
De aangegeven nauwkeurigheid is gespecificeerd voor stroomleidingen die
precies in het midden van de stroomtang omvat worden (zie fig. 3: meten
van gelijkstroom/ wisselstroom). Voor leidingen die niet precies in het midden
omvat kunnen worden, moet rekening worden gehouden met een extra fout van
1 % van de aangegeven waarde.
7.6 Meetbereik voor weerstand en akoestische doorgangscontrole
Overbelastingsbeveiliging: AC 750 V
Meetbereik Resolutie
0 Ω ...9999 Ω
De ingebouwde zoemer geeft een akoestisch signaal bij een weerstand R <
25 Ω tot 400 Ω. Het alarmsignaal gaat uit bij een weerstand R > 400 Ω (gespe-
cificeerd voor temperaturen van 0 °C tot 40 °C).
7.7 Diodencontrole
Overbelastingsbeveiliging: AC 750 V
Meetbereik Resolutie
0,4 V ... 0,8 V
0,1 V
8.
Meten met de BENNING CM 5-1
8.1 Voorbereiden van de metingen
Gebruik en bewaar de BENNING CM 5-1 uitsluitend bij de aangegeven werk-
en opslagtemperaturen. Niet blootstellen aan direct zonlicht.
-
Controleer de gegevens op de veiligheidsmeetsnoeren ten aanzien
van nominale spanning en stroom. Origineel met de BENNING CM 5-1
meegeleverde snoersets voldoen aan de te stellen eisen.
-
Controleer de isolatie van de veiligheidsmeetsnoeren. Beschadigde
meetsnoeren direct verwijderen.
-
Veiligheidsmeetsnoeren testen op correcte doorgang. Indien de ader in het
snoer onderbroken is, het meetsnoer direct verwijderen.
-
Storingsbronnen in de omgeving van de BENNING CM 5-1 kunnen leiden
tot instabiele aanduiding en/ of meetfouten.
-
Metingen zijn alleen mogelijk, wanneer aan de voorwaarden van de
AUTOTEST-functie is voldaan (zie zie ook pt. 7.1 "Prioriteit van de
AUTOTEST-functie").
Aanwijzing:
Geklokte signalen, bijvoorbeeld door laadapparaten opgewekte stroom, kunnen
zorgen voor een foutieve AC/ DC-weergave.
8.2 Spanningsmeting
Let op de maximale spanning t.o.v. aarde.
Gevaarlijke spanning!
De hoogste spanning die aan de contactbussen
-
COM-bus K
-
Bus voor V, Ω en
van de BENNING CM 5-1 ligt t.o.v. aarde, mag maximaal 600 V CAT IV/ 1000 V
CAT III bedragen.
-
Met de toets (grijs) J de BENNING CM 5-1 inschakelen.
-
Het zwarte veiligheidsmeetsnoer inpluggen in de COM-contactbus K van
de BENNING CM 5-1.
-
Het rode veiligheidsmeetsnoer inpluggen in de contactbus V, Ω en
van de BENNING CM 5-1.
-
Leg de meetpennen van de veiligheidsmeetsnoeren aan de meetpunten
van het circuit.
09/ 2009
Nauwkeurigheid v/d meting
1 Ω
± (0,9 % van de meetwaarde + 2 digit)
Nauwkeurigheid v/d meting
± (0,9 % van de meetwaarde + 2 digit)
L
BENNING CM 5-1
/ DC 1000 V
eff
/ DC 1000 V
eff
Maximale nullastspanning
1,8 V
Maximale nullastspanning
1,8 V
L
76