Snelstartgids
2. Sluit de positieve voedingsdraad aan op de "+"-aansluitklem. Sluit de
negatieve voedingsdraad aan op de "–"-aansluitklem.
Bij gebruik van een overspanningsbeveiliging moeten de
voedingsdraden worden aangesloten op de bovenkant van de
overspanningsbeveiliging. Raadpleeg het etiket op de
overspanningsbeveiliging voor identificatie van de plus- en minpool.
3. Draai de aansluitklemschroeven aan. Wanneer u de sensor- en
voedingsdraden vastzet, is het maximale aanhaalmoment 6 in-lb (0,7
N-m).
4. Plaats het deksel terug en draai het aan (indien van toepassing).
Behuizing
De behuizingsdeksels moeten helemaal worden vastgezet om te
voldoen aan de vereisten voor explosieveiligheid.
5. Leg spanning aan (12–42 VDC).
3.2.3
Belastingsbegrenzing
De vereiste spanning over de voedingsaansluitingen van de transmitter
bedraagt 12 tot 42,4 Vdc; de voedingsaansluitingen hebben een nominale
belastbaarheid van 42,4 Vdc. Om beschadiging van de transmitter te
voorkomen, dient u ervoor te zorgen dat de klemspanning tijdens het
wijzigen van de configuratieparameters niet tot onder 12,0 Vdc daalt.
3.2.4
Aarden van de transmitter
Voor een goede aarding is het belangrijk dat de afscherming van de
instrumentkabel:
•
kort wordt afgeknipt en wordt geïsoleerd zodat deze niet tegen de
transmitterbehuizing aan komt;
•
wordt verbonden met de volgende afscherming als de kabel door een
aansluitkast wordt geleid;
•
aan de voedingszijde wordt verbonden met een goed aardpunt.
Opmerking
Gebruik voor een optimaal resultaat afgeschermde kabel met getwiste
aders. Gebruik een draad met een koperdoorsnede van 24 AWG of dikker en
een lengte van ten hoogste 5000 ft. (1500 m).
Ingangen voor niet-geaarde thermokoppel, mV en RTD/ohm
Elke procesinstallatie heeft specifieke vereisten voor aarding. Gebruik de
aardingsopties die ter plaatse voor dit specifieke sensortype worden
aanbevolen of begin met aardingsoptie 1 (de meest gebruikelijke).
12
WAARSCHUWING
April 2020
Rosemount 644