Bedradingsvoorbeelden
8.10 Bedradingsconfiguratie voor een
dompelpomp
Het systeem bestaat uit een dompelpomp die wordt
bestuurd door een Danfoss VLT
druktransmitter. De transmitter geeft een terugkoppelings-
signaal van 4-20 mA naar de frequentieregelaar, die de
druk constant houdt door het toerental van de pomp te
regelen. Bij het ontwerpen van een frequentieregelaar voor
een toepassing met een dompelpomp moet rekening
gehouden worden met een aantal belangrijke factoren.
Selecteer de frequentieregelaar op basis van de
motorstroom.
•
De canmotor is een motor met een roestvrijstalen
blik (can) tussen de rotor en de stator. In
vergelijking met een normale motor heeft deze
motor een grotere luchtspleet met een hogere
magnetische weerstand. Vanwege het zwakkere
veld worden de motoren ontworpen met een
hogere nominale stroom dan een normale motor
8
8
met een vergelijkbaar nominaal vermogen.
•
De pomp bevat druklagers die beschadigd
worden als de pomp werkt onder het minimale
toerental, dat gewoonlijk 30 Hz bedraagt.
•
De motorreactantie in dompelpompmotoren is
niet-lineair en daarom is een automatische
aanpassing van de motorgegevens (AMA) niet
altijd mogelijk. Gewoonlijk werken dompel-
pompen met lange motorkabels die de niet-
lineaire motorreactantie kunnen elimineren, zodat
de frequentieregelaar toch een AMA kan
uitvoeren. Als de AMA mislukt, kunnen de
motorgegevens worden ingesteld via parame-
tergroep 1-3* Geav. Motordata (zie het
motordatablad). Als de AMA gelukt is,
compenseert de frequentieregelaar voor de
spanningsval in de lange motorkabels. Als de
geavanceerde motorgegevens handmatig worden
ingesteld, moet rekening worden gehouden met
de lengte van de motorkabel om de systeempres-
taties te optimaliseren.
•
Het is belangrijk dat het systeem wordt gebruikt
met minimale slijtage van de pomp en de motor.
Een sinusfilter van Danfoss kan de belasting op
de motorisolatie verlagen en de levensduur
verlengen (controleer de actuele motorisolatie en
de dU/dt-specificatie van de frequentieregelaar).
De meeste fabrikanten van dompelpompen
schrijven het gebruik van uitgangsfilters voor.
•
Het kan lastig zijn om goede EMC-prestaties te
behalen omdat de speciale pompkabel, die
bestand moet zijn tegen de natte omstan-
digheden in de put, gewoonlijk niet afgeschermd
is. Het kan een oplossing zijn om boven de put
80
®
VLT
AQUA Drive FC 202
®
AQUA Drive en een
Danfoss A/S © 09/2018 Alle rechten voorbehouden.
een afgeschermde kabel te gebruiken en de
afscherming aan de putbuis te bevestigen als die
van staal is. Een sinusfilter beperkt ook de
elektromagnetische interferentie (EMI) vanuit niet-
afgeschermde motorkabels.
De speciale canmotor wordt gebruikt vanwege de natte
installatiecondities. Ontwerp het systeem op basis van de
uitgangsstroom die nodig is om de motor bij nominaal
vermogen te laten draaien.
Om beschadiging van de druklagers van de pomp te
voorkomen en ervoor te zorgen dat de motor zo snel
mogelijk voldoende wordt gekoeld, is het belangrijk om de
pomp zo snel mogelijk vanaf stilstand op te toeren naar
het minimale toerental. De meeste fabrikanten van
dompelpompen adviseren om de pomp in maximaal 2-3 s
op te toeren naar het minimale toerental (30 Hz). Voor
®
deze toepassingen is de VLT
ontworpen met een initiële aanloop en een uiteindelijke
uitloop. De initiële aanloop en de uiteindelijke uitloop zijn
2 afzonderlijke ramps. Wanneer de initiële aanloop is
ingeschakeld, loopt de motor vanuit stilstand aan tot het
minimale toerental om vervolgens over te schakelen naar
de normale aanloop. De uiteindelijke uitloop doet het
tegenovergestelde vanaf het minimale toerental tot
stilstand in een stopsituatie. Overweeg ook de geavan-
ceerde bewaking van het minimale toerental in te
schakelen, zoals beschreven in de design guide.
Gebruik de droogloopdetectiefunctie om de pomp nog
beter te beschermen. Zie de programmeerhandleiding voor
meer informatie.
U kunt de leidingvulmodus inschakelen om waterslag te
voorkomen. De Danfoss frequentieregelaar is in staat om
verticale leidingen te vullen met behulp van een PID-
regelaar die de druk langzaam opvoert met een door de
gebruiker gespecificeerde snelheid (eenheden/s). Als deze
functie is ingeschakeld, wordt de leidingvulmodus gestart
wanneer de frequentieregelaar na het starten het minimale
toerental heeft bereikt. De druk loopt geleidelijk op totdat
die een door de gebruiker gespecificeerd 'gevuld'-setpoint
bereikt; daarna wordt de leidingvulfunctie automatisch
uitgeschakeld en werkt de frequentieregelaar verder op
basis van een normale regeling met terugkoppeling.
AQUA Drive FC 202
MG21A510