7.1.3 Isolatie van de koelmiddelleidingen
7.2 Koelmiddelleiding aansluiten
7.2.1 Over het aansluiten van de koelmiddelleidingen
7.2.2 Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van koelmiddelleidingen
RXF20~42E5V1B+ARXF20~42E5V1B
R32 Split-reeks
4P519439-21V – 2022.10
Wat?
Minimaal toegestane leidinglengte
Maximaal toegestaan hoogteverschil
▪
Neem polyethyleenschuim als isolatiemateriaal:
-
met een warmteoverdrachtsfactor begrepen tussen 0,041 en 0,052 W/mK
(0,035 en 0,045 kcal/mh°C)
-
bestand tegen minstens 120°C
▪
Isolatiedikte
Buitendiameter leiding
(Ø
)
p
6,4 mm (1/4")
9,5 mm (3/8")
Ø
Ø
i
i
Ø
Ø
p
p
t
Als de temperatuur hoger is dan 30°C en de relatieve vochtigheid meer dan 80%
bedraagt, moet het isolatiemateriaal minstens 20 mm dik zijn om condensatie op
het oppervlak van de isolatie te voorkomen.
Alvorens de koelmiddelleidingen aan te sluiten
Controleer of de buitenunit en binnenunit gemonteerd zijn.
Typische werkstroom
De koelmiddelleiding aansluiten betekent:
▪
De koelmiddelleiding op de binnenunit aansluiten
▪
De koelmiddelleiding op de buitenunit aansluiten
▪
Koelmiddelleiding isoleren
▪
Houd rekening met de richtlijnen voor:
-
Buigen van leidingen
-
Leidinguiteinden optrompen
-
Gebruik van de afsluiters
GEVAAR: RISICO OP BRANDWONDEN
7
Installatie van de leidingen
|
Binnendiameter isolatie
(Ø
)
i
8~10 mm
12~15 mm
Afstand
1,5 m
12 m
Isolatiedikte (t)
≥10 mm
Uitgebreide handleiding voor de installateur
35