452163.69.10 · 02/2011 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP L 60 A
7 Inbedrijfstelling
7
Inbedrijfstelling
7.1
Algemeen
Voor een inbedrijfstelling volgens de voorschriften dient deze door een door de fabriek
bevoegde service (Weishaupt-technicus) uitgevoerd te worden. Onder bepaalde voor-
waarden is daarmee een verlenging van de garantie verbonden.
7.2
Voorbereiding
Voorafgaand aan de inbedrijfstelling dienen de volgende punten gecontroleerd te wor-
den:
Alle aansluitingen van de warmtepomp dienen als beschreven in hoofdstuk 6 ge-
monteerd te zijn.
In de verwarmingskring moeten alle kranen, die de correcte stroming van het verwar-
mingswater zouden kunnen belemmeren, geopend zijn.
De luchtinlaat en luchtuitlaat moeten vrij worden gehouden.
De draairichting van de ventilator moet overeenstemmen met de pijlrichting.
De instellingen van de warmtepompmanager moeten overeenkomstig de ge-
bruiksaanwijzing ervan aan de verwarmingsinstallatie zijn aangepast.
Het condenswater moet ongehinderd kunnen aflopen.
7.3
Werkwijze
De inbedrijfstelling van de warmtepomp verloopt via de warmtepompmanager. De in-
stellingen moeten volgens de handleiding worden uitgevoerd.
Bij een verwarmingswatertemperatuur van minder dan 7 °C is inbedrijfstelling niet mo-
gelijk. Het water in de buffertank moet met de 2de warmtebron tot minstens 18 °C ver-
warmd worden.
Vervolgens moet het volgende verloop worden gerespecteerd om de inbedrijfstelling
storingsvrij te realiseren:
1. alle verbruikerkringen moeten worden gesloten.
2. Het waterdebiet van de warmtepomp moet gegarandeerd zijn.
3. Kies de auto-modus op de manager.
4. In het menu "Speciale functies" moet het programma "Inbedrijfstelling" worden ge-
start.
5. Wacht tot er een teruglooptemperatuur van minimaal 25 °C bereikt is.
6. Vervolgens worden de afsluitventielen van de verwarmingskringen achtereenvol-
gens weer langzaam geopend en wel dusdanig dat het verwarmingswaterdebiet
door langzaam openen van de betreffende verwarmingskring constant verhoogd
wordt. De temperatuur van het verwarmingswater in het buffertank mag daarbij niet
onder de 20 °C zakken, om ontdooien van de warmtepomp te allen tijde mogelijk
te maken.
7. Wanneer alle verwarmingskringen volledig zijn geopend en een teruglooptempera-
tuur van minstens 18°C aangehouden wordt, is de inbedrijfstelling van de warmte-
pomp voltooid.
14