Gebruik een apparaat dat geconfigureerd is als Master deel.
Controleer of het
informatie over het configureren van het apparaat, zie Basis
instellingen op pagina 27.
1. De leraar moet het apparaat met de clip aan zijn of haar kleren
vastmaken of met een band om de nek hangen.
Voor een optimale geluidskwaliteit moet het apparaat niet
verder dan 30 cm van de mond geplaatst zijn.
2. Laat de leraar in de microfoon praten met een normale stem
en zorg dat de leerlingen dit kunnen horen.
3. Als de leraar een koptelefoon of een neklus gebruikt ter
controle, kan hij of zij
tot een geschikt niveau.
Het apparaat als leerlingapparaat
gebruiken
Leerlingen kunnen het apparaat gebruiken om te luisteren naar
en te praten met anderen die ook DM30-apparaten gebruiken.
-symbool zichtbaar is op het display. Voor
gebruiken om het volume bij te stellen
Microphone DM30
21