Het systeem uitschakelen
Wanneer u het systeem uitschakelt, schakelt u alleen het inbraakalarmdeel van de
installatie uit; de rook- of brandsensoren en paniektoetsen blijven ingeschakeld. U
moet het gebouw betreden via een vooraf bepaalde toegangsdeurdeur en het systeem
binnen een vooraf ingestelde tijd uitschakelen. Voor verschillende toegangen kan een
andere tijdvertraging worden ingesteld. Kijk in het overzichtsblad voor de ingestelde
tijden voor uw systeem.
Het systeem uitschakelen:
Voer uw gebruikerscode in.
Wanneer er geen alarmmeldingen zijn gegenereerd, dooft de waarschuwingsled
Aan/Uit (INSCHAKELEN) en ziet het display er als volgt uit:
LCD-codebediendeel:
SYSTEEM GEREED
PARTITIE 1
wanneer er wel alarmmeldingen zijn gegenereerd, of wanneer er een defect is
opgetreden, ziet het display er als volgt uit:
LCD-codebediendeel:
ALRM GEH
ZONE 01
Bij een inbraakalarm genereren de codebediendelen een continue toon; bij brandalarm
een pulserende toon.
BELANGRIJK: Ga het gebouw niet binnen wanneer het gebouw is betreden
(inbraak) tijdens uw afwezigheid en laat het eerst het gebouw door de politie
controleren. Roep de hulp in van de politie en wacht bij de buren of in ieder geval op
een veilige afstand.
Om alarm- of storingsmeldingen in het display te wissen en het alarmsignaal uit te
schakelen gaat u als volgt te werk:
Voer nogmaals uw gebruikerscode in
14
Fixed codebediendeel:
O.K.-LED brandt
Fixed codebediendeel:
AAN-LED brandt
ZN1
O.K.-LED knippert
LED-codebediendeel:
O.K.-LED brandt
LED-codebediendeel, zone-LED's:
Snel knipperend = alarm of sabotage
Langzaam knipperend = overbruggen
Langzaam pulserend = storing,
probleem met RF-ontvanger of
batterijspanning te laag
Continu brandend = zone niet gereed