VOORZORGEN BIJ GEBRUIK
1. Verlaat of betreed de bedieningsplaats altijd op een veilige manier. Klim op of
van de machine met uw gezicht naar de machine. Houd altijd op drie punten
contact met de treden en de reling. Gebruik bedieningshendels niet als hand-
vatten. Spring niet op of van de machine. Probeer nooit op of van een bewe-
gende machine te komen.
2. Start de motor of bedien de hendels alleen vanaf de stoel.
3. Doe het volgende voordat u de motor start: maak uw veiligheidsgordel vast,
zorg ervoor dat de rijrichtinghendel in de neutrale stand staat, dat de parkeer-
rem is geactiveerd en de last op de grond staat.
4. Start de motor niet door contact te maken tussen de polen van de startmotor.
5. Kijk altijd waar u naar toe gaat. Let op obstakels.
6. Laat niemand meerijden op de machine. Houd omstanders op een afstand van
de machine tijdens het gebruik.
7. Laat bestuurders van andere machines altijd weten wat u doet, als u in de
buurt van andere machines werkt.
8. Sta nooit iemand toe onder of in de buurt van de last of het aanbouwdeel als
dat is opgetild.
9. Vermijd in het bijzonder dat de last of het aanbouwdeel elektriciteitskabels of
andere obstakels raakt als u dat optilt. Het aanraken van elektriciteitskabels
kan fatale gevolgen met zich meebrengen.
10. Blijf uit de buurt van de knalpot als de motor loopt of direct nadat de motor is
afgezet.
11. Riskant gebruik zoals op gevaarlijk terrein, boven het lastvermogen of anders
dan het bedoelde gebruik van de machine dient te worden vermeden omdat
de machine daardoor kan omvallen.
12. Stuur de machine niet dicht langs de randen van greppels of het talud die kun-
nen bezwijken onder het gewicht van de machine, met name als de grond los
is of zacht.
13. Verminder vaart bij bochten, ongelijk terrein en hellingen om te voorkomen dat
de machine omvalt.
14. Houd bij het transporteren een last zo laag mogelijk om omvallen te voorko-
men. Wees buitengewoon voorzichtig als u op hellingen werkt.
15. Gebruik op hellingen kan gevaarlijk zijn. Door regen, sneeuw, grind en zachte
grond veranderen de grondomstandigheden. Gebruik de machine niet bij twij-
felachtige grondomstandigheden. Werkt u op een helling of glooiing, vermin-
der dan vaart, rijd de helling altijd recht op en neer en niet schuin. Houd de last
zo laag mogelijk. Houd u zich niet aan deze instructies, dan kunt u de controle
over de machine verliezen en kan hij omvallen.
16. Draai niet op een helling.
17. Graaf of schuif nooit op hoge snelheid. Door dat te doen kan de machine zijn
stabiliteit kwijt raken zodat zijn achter wielen van de grond los komen. Dit kan
2.Toepassingen
11