3.
Ongeschikte installatielocaties
Plaats de rookmelder NIET in één van de volgende plaatsen:
•
Badkamer, keuken, doucheruimtes, garages of andere ruimten waar de
werking van de rookmelder verstoord kan worden door stoom, condens,
normale rook of damp. Monteer melders minstens 6 meter bij dergelijke
rookbronnen
vandaan.
•
Plaats de melder niet in stoffige of vervuilde ruimtes. Stof kan zich ophopen
in de rookkamer van de melder waardoor de werking nadelig beïnvloed
wordt, zoals gevoelig worden en in alarm gaan. Verder kan vuil of stof het
beschermgaas van de melder blokkeren waardoor de rook niet de rookkamer
van de melder kan bereiken en alarmering (te lang) kan
•
Plaats de melder niet op plaatsen waar veel insecten voorkomen. Kleine
insecten kunnen in de kamer van de rook- en/of hittemelder binnendringen
waardoor de werking van de rook- en/of hittemelder ontregeld wordt.
Plaats de hittemelder NIET in één van de volgende plaatsen:
• Badkamer, doucheruimtes of andere ruimten waar de werking van de
rookmelder verstoord kan worden door stoom, condens, normale rook of
damp
Plaats de rookmelder NIET in één van de volgende plaatsen:
•
Plaatsen waar de normale temperatuur boven 40 °C of onder 0 °C is (bijvoor-
beeld ongeïsoleerde zolders en kamers met boilers, direct boven een oven of
waterkoker, etc.). Hitte of stoom kan een ongewenst alarm veroorzaken.
•
In
de buurt van een obstakel, een lamp, raamkozijn, etc. waardoor de rook de
rookmelder niet snel kan bereiken.
•
Oppervlaktes die normaal gesproken warmer of kouder zijn dan de rest van
de kamer, bijv. zolderluiken, niet-geïsoleerde buitenmuren etc. Door sterke
temperatuurwisselingen kan het voorkomen dat de rook- en/of hittemelder
niet in alarm
gaat.
• Naast of direct boven verwarming, afvoer van airconditioning, ramen, muur-
10
uitblijven.