Instellingen
6.7
Kalibratiewaarde (impulsen per 100 m)
De bedieningsterminal vereist de kalibratiewaarde „Impulsen per 100 m" voor
het bepalen van de rijsnelheid [km/h]
het bepalen van de bewerkte oppervlakte [ha]
de afdraaiproef, met krukomwentelingen of elektrische aandrijving.
Bereken de kalibratiewaarde "Impulsen per 100 m" aan de hand van een kalibratierit (zie hoofdst.
„Kalibratiewaarde (impulsen per 100 m) bepalen / opslaan", hieronder) als de kalibratiewaarde
onbekend is. De kalibratiewaarde moet onder de heersende toepassingsomstandigheden op het veld
worden bepaald.
Als de kalibratiewaarde "Impulsen per 100 m" bekend is, kunt u de kalibratiewaarde handmatig
invoeren (zie hoofdstuk „De opgeslagen kalibratiewaarde (imp, per 100 m) weergeven / wijzigen", op
pagina 31).
Bepaal de kalibratiewaarde:
vóór de eerste keer gebruiken.
Bij de overgang van zware naar lichte grond en omgekeerd. Als de grond verandert kan de slip
van het meet- of aandrijfwiel veranderen en dus de kalibratiewaarde (imp./100 m).
Bij het aansluiten van de bedieningsterminal op een ander machinetype
Bij verschil tussen de weergegeven en de werkelijke rijsnelheid.
Bij verschillen tussen de berekende en de daadwerkelijk bewerkte oppervlakte
6.7.1
Kalibratiewaarde (impulsen per 100 m) bepalen / opslaan
1. Een meettraject van exact 100 m op het
veld afmeten.
Begin- en eindpunt van het meettraject
markeren.
2. Tractor in startpositie (Afb. 26) en
zaaimachine in werkstand brengen
(zaaddosering evt. onderbreken).
3. Toets
indrukken en ingedrukt houden.
4. Toets
indrukken.
Het display geeft „0" aan.
5. Begin te rijden
Het display toont de impulsen.
30
Afb. 26
Tijdens het rijden op geen enkele toets drukken.
AMADRILL+ BAH0040-9 01.19