Elektrische aansluiting
5.2.4
Klembezetting
Transmitter: voedingsspanning, ingang/uitgangen
De klembezetting van de ingangen en uitgangen hangt af van de individuele bestelde versie
van het instrument. De instrumentspecifieke klembezetting is gedocumenteerd op een sticker
in klemmendeksel.
Voedingsspanning
1 (+)
2 (–)
Transmitter- en sensoraansluitbehuizing: aansluitkabel
De sensor en transmitter, die zijn gemonteerd op een verschillende locatie, zijn verbonden
door een aansluitkabel. De kabel is aangesloten via de aansluitbehuizing van de sensor en de
transmitterbehuizing.
Klembezetting en aansluiting van de aansluitkabel → 25.
5.2.5
Voorbereiden van het meetinstrument
Voer de stappen uit in de onderstaande volgorde:
1.
Monteer de sensor en de transmitter.
2.
Sensoraansluitbehuizing: sluit de verbindingskabel aan.
3.
Transmitter: sluit de verbindingskabel aan.
4.
Transmitter: sluit de signaalkabel en de voedingskabel aan.
LET OP
Onvoldoende afdichting van de behuizing!
De bedrijfszekerheid van het meetinstrument kan in gevaar komen.
‣
Gebruik geschikte kabelwartels passend bij de beschermingsklasse.
1.
Verwijder de dummy-plug indien aanwezig.
2.
Indien het meetinstrument is geleverd zonder kabelwartels:
Plaats geschikte kabelwartels voor de betreffende verbindingskabel.
3.
Indien het meetinstrument is geleverd met kabelwartels:
Houd de voorschriften voor de verbindingskabels aan → 17.
5.2.6
Voorbereiden van de aansluitkabel
Let op de volgende punten bij het aanslaan van de verbindingskabel:
1.
In geval van de elektrodekabel:
Waarborg dat de adereindhulzen de aderafschermingen aan de sensorzijde niet raken.
Minimale afstand = 1 mm (uitzondering: groene "GND" kabel)
20
Ingang/uitgang 1
26 (B)
27 (A)
Instrumentspecifieke klembezetting: sticker in klemmendeksel.
Ingang/uitgang 2
24 (+)
25 (–)
Flowmeter Proline 500
Ingang/uitgang 3
22 (+)
23 (–)
Endress+Hauser