7.6.13 Voor ingangssignaal zonne-energie
8 INBEDRIJFSTELLING EN CONFIGURATIE
Het apparaat moet door de installateur worden geconfigureerd zodat deze overeenkomt met de installatieomgeving
(buitenklimaat, geïnstalleerde opties enz.) en voldoet aan de gebruikersbehoefte.
Het is belangrijk dat alle informatie in dit hoofdstuk opeenvolgend van begin tot eind wordt gelezen door de installateur
en dat het systeem op passende wijze wordt geconfigureerd.
8.1 Eerste inbedrijfstelling bij een lage buitentemperatuur
Tijdens de eerste inbedrijfstelling en wanneer de watertemperatuur laag is, is het belangrijk dat het water geleidelijk wordt
verwarmd. Als u dit niet doet, kunnen betonnen vloeren barsten door de snelle temperatuursverandering. Neem contact op
met de verantwoordelijke bouwaannemer voor de betonnen vloer voor meer informatie.
Om dit te doen kan de laagste waterlooptemperatuurinstelling worden verlaagd tot een waarde tussen 25 °C en 35 °C door
VOOR ONDERHOUDSMONTEUR aan te passen.
8.2 Controles voor de inbedrijfstelling
Controles voor de eerste inbedrijfstelling
1 2
CN11
XT1
SLUIT AAN OP
ZONNE-ENERGIEKITING
ANG 220-240 VAC
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm
)
2
LET OP
27
25 26
27 28
1 2 3 4 5
29 30 31 32
6 7 8 9 10
CN7
CN30
220-240 VAC
0,2
0,75