16
| Storingen verhelpen
De kanaalopeningen moeten om die reden indien nodig worden schoongemaakt/vervangen. Stalen kanalen kunnen
worden schoongemaakt door een in heet zeepwater gedompelde borstel door het kanaal te trekken via openingen/
roosters of speciale inspectieluiken in het kanaalsysteem (indien aanwezig).
Het wordt aanbevolen dit om de vijf jaar uit te laten voeren door een erkend bedrijf dat gespecialiseerd is op dit gebied.
5
Storingen verhelpen
Mochten er zich problemen voordoen, controleer dan de hieronder vermelde opties voordat u contact opneemt met uw
servicevertegenwoordiger.
Ventilatoren starten niet
1. Controleer of er alarmeringen op het bedieningspaneel zijn.
2. Controleer of alle zekeringen en snelkoppelingen zijn aangesloten (netvoeding en snelkoppelingen voor toevoer- en
afvoerluchtventilatoren).
3. Controleer de weekschema. Ventilatoren kunnen worden geconfigureerd in het menu Instellingen Programma debie-
ten UIT.
Gereduceerd luchtdebiet
1. Controleer of er alarmeringen op het bedieningspaneel zijn. Sommige alarmeringen kunnen indien actief het luchtde-
biet verminderen naar LAAG.
2. Het kan zijn dat de unit in de ontdooimodus staat. De ontdooimodus verlaagt het ventilatortoerental en schakelt in
sommige gevallen de toevoerluchtventilator volledig uit. Na het ontdooien gaan de ventilatoren weer normaal wer-
ken. Een symbool ontdooifunctie moet op het startscherm te zien zijn als ontdooien actief is.
3. De ventilatorsnelheid wordt lineair verlaagd wanneer de buitenluchttemperatuur lager is dan 0 ° C en een buiten-
luchtstroomcompensatiefunctie is ingeschakeld.
4. Controleer of de tijdelijke gebruikersmodus die de luchtstroom vermindert niet is geactiveerd, bijvoorbeeld Afwezig,
Vakantie, enz. Controleer ook de digitale ingangen Centrale stofzuiger en Afzuigkap.
5. Controleer de instelling voor het luchtdebiet op het bedieningspaneel.
6. Controleer de ingestelde weekschema (hoofdstuk 3.2.8).
7. Controleer de filters. Moeten de filters worden vervangen?
8. Controleer de ventielen/roosters. Moeten de ventielen/roosters worden gereinigd?
9. Controleer de ventilatoren en het warmtewisselaarblok. Is reinigen nodig?
10.Controleer of de luchtinlaat van het pand en de dakeenheid (uitlaat) verstopt zijn.
11.Controleer zichtbare kanaalopeningen op schade en/of het opbouwen van stof/vervuiling.
12.Controleer de ventielen/roosters.
De unit kan niet worden geregeld (regelfuncties zijn geblokkeerd)
1. Reset de regelfuncties door de netvoeding ten minste 10 seconden losgekoppeld te houden.
2. Controleer de aansluiting van het modulaire contact tussen het bedieningspaneel en de hoofdprintplaat.
Lage toevoerluchttemperatuur
1. Controleer of er alarmeringen op het bedieningspaneel zijn.
2. Controleer de actieve gebruikersfuncties op het bedieningspaneel om te zien of de ontdooifunctie in bedrijf is.
3. Controleer de ingestelde toevoerluchttemperatuur in de bedieningspaneel.
4. Controleer op het bedieningspaneel of de ECO-modus is geactiveerd (dit is een vermogenspaarfunctie die voorkomt
dat de verwarming wordt ingeschakeld).
5. Controleer of gebruikersmodi Vakantie, Afwezig of Vol huis op het bedieningspaneel of via een fysieke schake-
laar zijn geactiveerd.
6. Controleer de analoge ingangen in het servicemenu om te controleren of de temperatuursensoren correct
functioneren.
7. In het geval van een geïnstalleerde elektrische of andersoortige naverwarmingsbatterij: Controleer of de thermostaat
van de oververhittingsbeveiliging nog in werking is. Indien nodig, te resetten door op de rode knop op de voorplaat
van de elektrische naverwarmer te drukken.
8. Controleer of het afvoerfilter moet worden vervangen.
33354813 | v02