ACO MultiControl mono
6. Instellen, elektrische aansluitingen
6.1 Montage
Om de kast te bevestigen is deze voorzien van 4 boorgaten.
Twee gaten in het bovenste deel van de kast is uitgevoerd
als slobgat. De andere twee boorgaten bevinden zich in het
onderste "aansluit gedeelte" van de kast.
6.2 Aansluiten van de slang
Ten behoeve van het aansluiten van de luchtslang wordt de
kast standaard voorzien van een slangtule 8/6 mm.
De schroefverbinding is voorzien van een binnendraad
G1/8" bij het verwisselen van de luchtslang dient een
steeksleutel 14 mm gebruikt te worden. De schroefdraad
dient met een geschikt afdichtmiddel te worden voorzien
om lekkage te voorkomen.
N
N
L1
L1
L2
L2
PE
PE
1
2
3
6.3 Elektrische aansluiten van de pomp
Het aansluiten van de schakelkast mag alleen een
elektrotechnisch vakman worden uitgevoerd.
De schakelkast dient met maximaal 3 x 16 A
(zekering traag) afgezekerd te worden
12
Netaansluiting (3 fase) L1, L2, L3, N, PE
(pic 1a in de bijlage)
(Elke klem is in tweevoud aanwezig en intern verbonden).
De aansluitklemmen zijn voor een maximale kabeldoorsnede*
van 4mm². De klemmen zijn aangeduid met L1, L2, L3, N en PE.
L3
L3
4
5
6
Aansluiten van de pomp:
De aansluitingen L1,L2, en L3 van de pomp worden direct op
de schakelkast aangesloten. De aardedraad wordt aan de PE
aansluiting aangesloten. Wanneer de pomp is voorzien van
een thermische beveiliging kan deze worden aangesloten op
20 en 21 om, na afkoelen, de pomp weer automatisch in te
stellen. Voor een thermische beveiliging van de pomp dienen
de aansluitklemmen 20 en 21 aangesloten. Als de pomp
voorzien is van een thermische beveiliging en men wil dit
gemeld hebben dan dient men de pompaansluitpunten 21 en
22 aan te sluiten. Pas na het wegnemen van storings treed de
pomp weer in werking.
Om een 1 fase motor (230V AC) toe te passen dient een brug
geplaatst te worden tussen de klemmen L1 en L2. De pomp
dient vervolgens te worden aangesloten op de klemmen N,
L2 en L3.
PAS OP, Overbelasting
Omdat de vermogens over L2 worden gemeten
moet de pomp beslist over deze aansluitklem
aangesloten worden.
Thermische beveiliging
automatisch
Thermische beveiliging
handmatig
Als thermische beveiliging via het menu niet gebruikt wordt,
moet de werking worden verwijderd (zie 4.2) Als thermische
beveiliging niet gebruikt wordt dient een draadbrug geplaatst
te worden tussen 21 en 22.
aansluitklemmen 20 en 21
De pomp wordt na afkoelen
automatisch vrijgegeven.
aansluitklemmen 21 en 22
De pomp wordt pas na
het indrukken van de knop
"bevestigen"vrijgegeven.