1.4 1.4 BUITENLUCHTINLAAT
Om goed te kunnen functioneren moet de kachel via een buitenluchtinlaat
over de benodigde lucht voor de verbranding kunnen beschikken.
De luchtinlaat moet:
- een totale vrije doorsnede hebben met afmetingen gelijk of groter dan het
gegeven dat in de paragraaf "TECHNISCHE GEGEVENS" vermeld is;
- moet beschermd zijn met een rooster of een andere geschikte bescherming,
mits de voorgeschreven minimum doorsnede niet verminderd wordt;
- moet zodanig geplaatst zijn dat hij niet verstopt raakt.
De toevoer van de voor de vuurhaard benodigde lucht kan op twee
verschillende manieren verkregen worden:
- door middel van een directe luchtinlaat naar de installatieruimte (fi g. 12);
- vanuit een aangrenzende ruimte aan die van de installatie, mits de stroom
vrijuit kan plaatsvinden via permanente openingen die in verbinding staan
met buiten (fi g. 14-15).
In de aangrenzende ruimte, waar de lucht uit genomen wordt,
mag geen onderdruk gevormd worden ten opzichte van de
buitenomgeving door de tegentrek die veroorzaakt wordt doordat
er een ander verbruikstoestel of aanzuigsysteem in die ruimte is.
In de aangrenzende ruimte moeten de permanente openingen
voldoen aan de eisen die in de bovengenoemde punten vermeld
zijn.
Het is verboden om verbrandingslucht te nemen uit aangrenzende
vertrekken die als garage, opslagloods voor brandbaar materiaal
of voor andere werkzaamheden waarbij brandgevaar heerst
dienen.
Fig. 12
Fig. 14
Fig. 15
H07024420 / DT2000568-01
Fig. 13
DT2030054-00
DT2010539-03
DT2030193-00
DT2030194-00
DT2030195-00
7