wieken moeten zich aan de bovenzijde van het mes
bevinden. Draai de mesbout vast met een torsie van
115–149 Nm.
Ongelijke meshoogten
controleren en corrigeren
Als het ene maaidek korter maait dan het andere, kun
u dit als volgt corrigeren:
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak,
breng het maaidek omlaag, stel de parkeerrem in
werking, zet het tractiepedaal in de neutraalstand en
schakel de aftakas uit. Zet daarna de motor af en
verwijder het sleuteltje uit het contact. Zorg ervoor
dat de bandenspanning van alle banden gelijk is.
2. Zet de maaihoogte in de stand van 102 mm, zie
Maaihoogte afstellen.
3. Draai de messen zo, dat de punten met elkaar zijn
uitgelijnd. De punten van naastgelegen messen
moeten zich binnen 3 mm van elkaar bevinden.
Als de punten zich niet binnen 3 mm van elkaar
bevinden, ga dan verder met stap 10 en plaats
opvulstukken tussen de spilbehuizing en de
onderzijde van het maaidek.
4. Controleer of de maaihoogtepennen aan de voorzijde
goed op de framekussens rusten. Als de pennen niet
goed op de kussens rusten, plaats dan een opvulstuk
onder het kussen voor de juiste uitlijning.
5. Plaats alle 3 messen in de stand A (Figuur 24) en
meet vanaf het oppervlak tot de onderzijde van de
punt van elk mes (Figuur 25).
B
A
A
C
1. Meet van de mespunt tot aan het oppervlak.
B
B
C
A
Figuur 24
1
Figuur 25
6. Noteer de meting bij A, draai de messen naar stand
B (Figuur 24), meet de afstand van alle messen tot
het oppervlak en noteer de afstanden (Figuur 25).
7. Draai de messen naar stand C, voer de meting uit en
noteer de gemeten afstand (Figuur 24 en Figuur 25).
8. Vergelijk de metingen van de verschillende standen.
Alle afstanden moeten binnen 6 mm gelijk zijn vanuit
elke 2 naast elkaar gelegen messen. Het verschil
tussen de afstanden van alle 3 messen mag niet meer
zijn dan 10 mm. Als het verschil meer bedraagt, gaat
u verder met stap 9.
9. Verwijder de bouten, platte ringen en borgmoeren
van de buitenste as op de plek waar de opvulstukken
moeten worden geplaatst. Om het mes hoger of
lager te zetten, moet een opvulstuk (onderdeelnr.
3256-24) tussen de spilbehuizing en de onderkant
van het maaidek worden geplaatst. Ga verder en
controleer de uitlijning van de messen en plaats
opvulstukken totdat de randen van de messen binnen
de gewenste afstand blijven.
10. Compenseer de metingen van de ene zijde naar de
andere zijde als volgt:
A. Bij maaidekken die gewoonlijk gebruikt worden
met een maaihoogte van 25 tot 51 mm moet
de lage zijde van het maaidek omhoog worden
gebracht. Verwijder de lynchpen waarmee het
zwenkwiel aan het lage uiteinde is bevestigd
(Figuur 26) en verwijder de zwenkwielconstructie.
C
G010556
1. Lynchpen
G010557
B. Breng één drukring over van de bovenzijde van
de zwenkwielas naar de onderzijde, monteer de
19
1
2
Figuur 26
2. Drukringen (indien nodig)
G010553