Relaisuitgang 8, 9 voor de sturing van de regelorganen
Als er automatische componenten voorzien zijn voor stoflediging (regelorganen), dan moeten deze
tijdens het reinigen en de naloopreiniging in werking zijn. De beveiligingen om deze aandrijving te
sturen, moeten worden aangesloten aan de potentiaalvrije uitgang 8, 9 (zie Afbeelding 5).
Alarmrelais-uitgang 5, 6, 7
Zodra de toevoerspanning is aangesloten aan RM-208C, sluit het relaiscontact 5, 6 en opent het contact
6, 7. In de volgende gevallen opent het relaiscontact 5, 6 en sluit het contact 6, 7:
-
bij het uitvallen van de toevoerspanning
-
bij een defect aan een aangesloten I / O-module
-
wanneer het totale aantal kleppen verkeerd is ingesteld (parameter P06)
Aansluiting op het net
Voor de ingebruikneming van de sturing moet de netspanning overeenkomstig de voorschriften in
Afbeelding 4 worden aangesloten.
Bij gebruik van kabelgoten mogen de signaalkabels niet in dezelfde kabelgoot worden gelegd
als de motorkabels. Overal waar de signaalkabels de sterkstroomkabels kruisen, moet dit
gebeuren in een hoek van 90°.
Alle kabelwartels goed vast aandraaien zodat alle kabels goed vastzitten en er geen water in
de behuizing kan binnendringen. De niet-gebruikte kabelwartels moeten uit de behuizing
worden geschroefd en worden vervangen door blindstoppen.
4.3 Pneumatische aansluitingen
De aansluitingen voor de meetleidingen differentiaaldruk moeten worden uitgevoerd overeenkomstig
Afbeelding 5. Sluit de aansluiting "P2 +" aan op de zijde ongezuiverd gas en de aansluiting "P1 –" op de
zijde gezuiverd gas van het filter.
Voor de pneumatische aansluitingen van RM-208C aan de filterinstallatie moeten slangen
worden gebruikt met een binnendiameter van 4 mm en een buitendiameter van 6 mm.
Controleer of de slangen naar RM-208C correct zijn aangesloten. Als de aansluitingen P1 en
P2 omgekeerd zijn, werkt de differentiaaldrukgestuurde reiniging van RM-208C niet.
4.4 Checklist na een succesvolle installatie
-
Controleer voor het inschakelen of de netspanning overeenstemt met de aangegeven
toevoerspanning van het toestel. (Er bestaan twee toestelversies. Voor 230 V AC 50 - 60 Hz / 110 V
AC, 50 - 60 Hz en voor 26 V ... 28 V DC).
-
Controleer de werking van de kleppen en het toestel door een testrun uit te voeren.
-
De goede werking van de naloopreiniging kan worden gecontroleerd door de contacten aangesloten
aan de ingang 10, 11 korte tijd te sluiten en weer te openen (instelling DTC-modus 1).
-
De functie van de differentiaaldrukbewaking kan als volgt worden getest. De bovenste
differentiaaldrukslang (in de behuizing) wordt met de hand dichtgeknepen, zodat op het display een
stijgende differentiaaldruk wordt aangegeven. Zodra het schakelpunt ∆p-MAX wordt overschreden,
wordt de sturing ingeschakeld. Zodra de druk zakt onder het schakelpunt ∆p-MIN, wordt de sturing
uitgeschakeld.
RDN 10000276
9
Documentatie RM-208 C.10 Easy Line
02.05.2012