Elektrische aansluiting
Opmerking
Afscherming alleen op klem 3 aansluiten, doorgaand onderling verbinden en eenmaal
n
op het centrale aardpunt (ZEP) aansluiten.
De lusweerstand moet minder zijn dan 10 Ω.
n
De nom. spanning is op de typeplaat gespecificeerd.
n
Bij het schakelen van inductieve verbruikers ontstaan spanningspieken, die het func
n
tioneren van besturings en regelinstallaties ernstig kunnen beïnvloeden. Aangesloten
schakelaars moeten lokaal van een RCelement worden voorzien, bijv. 0,1µF/100 Ω.
Ondanks een correcte bedrading kan er vanwege lokale, hoogfrequente storingen sy
n
steemuitval en storingsmeldingen ontstaan. Gebruik indien nodig de foutenchecklist
Functiestoringen bedrijf.
Gereedschappen
Schroevendraaier grootte 2,5 volledig geïsoleerd conform VDE 0680
n
Basisinstellingen
Buskabel
Alle apparaatgroepen (niveau, geleidbaarheid) zijn via een CANbus onderling verbonden. De dataover
dracht tussen de apparaatgroepen wordt uitgevoerd gebruik makend van het protocol CANopen. Alle
apparaten hebben een elektronisch "adres" de "Node ID" gekregen. De vieraderige buskabel is bedoeld
voor de voedingsspanning en als "datasnelweg", via welke informatie met hoge snelheid in beide
richtingen wordt overgedragen.
Het CANadres (Node ID) kan binnen het bereik 1 123 worden ingesteld.
De NRR 240 is in combinatie met GESTRA componenten af fabriek bedrijfsgereed geconfigureerd en
kan zonder instelling van de NodeID direct worden gebruikt.
Wanneer meerdere gelijksoortige systemen via het CANbus netwerk moeten communiceren, dan
moet aan ieder systeem (bijv. regelaar) een NodeID worden toegekend.
Wanneer de kabellengte van de CANbuskabel meer is dan 125 meter, moet de schakelaarstand
op de codeerschakelaar 8, Fig. 15 worden gewijzigd! Beslist in acht nemen dat de baudrate van
alle busdeelnemers identiek moet zijn!
Let hiervoor op de schakelaarstanden onder Basisinstelling schakelaarstanden.
20
Vervolg