Afb. 7a - 'VERGRENDELDE' en 'ONTGRENDELDE' standen
'VERGRENDELD'
Lijnindicator
2.8
Inbedrijfstelling ter plaatse
2.8.1
Schakel de voeding in na controle van de draadaansluitingen en controleer of het systeem correct
functioneert. De unit moet schakelen tussen de lage en boostsnelheid via de activatie van de licht- en/of
badkamerschakelaar.
2.8.2
De prestatieniveaus moeten gecontroleerd worden aan de extractieventielen (zie volgende paragraaf) via
een gepaste methode zoals een roterende schoepanemometer en luchtconuskit.
Instelling van de ventielen
2.8.3
Zet de unit in de hoogste bedrijfsstand.
Sluit buitenramen en -deuren.
Open de ventielen maximaal, terwijl het systeem in boostmodus werkt.
Meet het totaal luchtvolume aan de ventielen.
Regel de ventielen in op het vereiste debiet per ruimte.
Schakel de unit in lage snelheid om te bevestigen dat de gewenste extractiegraad bereikt is. Normaal
gezien is het niet nodig om de extractieventielen verder in te stellen.
2.8.4
Fijnafstelling van de motorsnelheden
De fijnafstelling van de motorsnelheden kan bereikt worden door de 'draaipotentiometers' te gebruiken op de
ventilatorbehuizing om een optimaal rendement te bereiken
extractieventielen en ook de instellingen van de potentiometers voor de lage en boostsnelheid op de voorpagina van
deze installatiegids.
.
Afb. 8 - Paneel voor instelling van de snelheidspotentiometers
Lage snelheid in de
fabriek ingesteld op 2
Opmerking: Het prestatievermogen van de ventilator kan tussen deze punten ingesteld worden voor verdere
fijnafstelling, omdat de motor 100 % regelbaar is.
3
2
2
4
1
1
5
Boostsnelheids-
Lagesnelheids-
potentiometer
potentiometer
'ONTGRENDELD'
(zie afb. 8).
Noteer de luchtdebieten voor de
3
4
4
5
Boostsnelheid in de
fabriek ingesteld op 3
5
De tekst en cijfers op het
instelpaneel zijn enkel ter
illustratie.
Pagina | 7