2.3
Montage
2.3.1
Bepaal de configuratie van de kanaalinlaat en -uitlaat en de beste richting voor de unit en houd ook rekening
met de toegang tot de elektrische aansluitingen en of de vijfde aansluitopening (afgedicht geleverd) onderaan
de unit kan helpen bij de lay-out van de woning/ruimte.
2.3.2
Zorg dat de installatie goed toegankelijk is voor installatie en eventuele vervanging
2.3.3
Van zodra de bevestigingspositie en -plaats bepaald zijn, kunt u de afdichtdoppen in alle ongebruikte
aansluitopeningen aanbrengen.
2.3.4
Monteer de unit stevig op het bevestigingsoppervlak met vier schroeven (niet geleverd) en sluit de kanalen
aan.
Opmerking: De ventilator kan met één hoekbevestiging gemonteerd en indien nodig met de voorziene
sleufgaten uitgelijnd worden
Afb. 3 – Plaats van de bevestigingsgaten
2.3.5
2.4
Richtlijnen i.v.m. het kanaalwerk
2.4.1
Zie de ontwerptekeningen voor het voorgesteld kanaalontwerp.
2.4.2
Aansluitopeningen met een nominale diameter van 5 x 125 mm zijn voorzien voor de aansluiting op de kanalen. Het
kanaalwerk moet goed aangesloten worden op de aansluitopeningen. Zo niet zal dit onnodige luchtlekken
veroorzaken en het prestatievermogen beïnvloeden.
Indien van toepassing MOETEN BRANDKLEPPEN AANGEBRACHT WORDEN in overeenstemming met de
2.4.3
plaatselijke bouwreglementeringen.
Stijve en semi-flexibele kanalen - Installeer met een minimum aantal hulpstukken om de luchtstroomweerstand te
2.4.4
minimaliseren. Waar mogelijk moet de eindaansluiting op de roosters en unit met een flexibele aansluiting uitgevoerd
worden.
Bevestig de kanalen met ophangbeugels en het gepaste afdichtmiddel (dichtingsring, afdichttape) om een
goede luchtdichtheid te garanderen.
2.4.5
Flexibele kanalen - Zorg dat de kanaallengtes tot max. 1 m beperkt worden en dat de kanalen strak getrokken
worden, zodat ze glad en recht zijn. Waar bochtstukken nodig zijn en waar het kanaalwerk in beperkt toegankelijke
zones loopt, dient u te zorgen dat het kanaalwerk niet platgedrukt wordt.
en het gepaste afdichtmiddel (dichtingsring, afdichttape) om een goede luchtdichtheid te garanderen.
OPGELET: Dit moet beantwoorden aan de plaatselijke Bouwreglementeringen.
2.4.6
De afvoeropening (rechts bovenaan) van de unit moet naar de buitenlucht voeren via een muur of dak en moet
beschermd worden door een wandrooster of gepaste dakdoorvoer.
2.4.7
Zorg dat ongebruikte aansluitopeningen met de geleverde doppen afgedicht worden.
(zie afb. 3).
(zie afb. 4).
Afb. 4 – Toegang voor onderhoud
Grondvlak van de
HYGROFAN BASIC
Bevestig de kanalen met ophangbeugels
Pagina | 4