Voorzorg(en):
Om mogelijke schade aan het apparaat te voorkomen, gebruik geen scherpe of harde voorwerpen om toetsen in
te drukken, gebruik alleen vingertoppen.
Het apparaat of patiëntkabels mogen niet worden ondergedompeld, gereinigd in een autoclaaf of gereinigd met
stoom aangezien dit de apparatuur kan beschadigen of gebruiksduur kan verkorten. Het gebruik van niet-
toegestane reinigings-/ontsmettingsmiddelen, het niet naleven van de aanbevolen procedures, of contact met
niet-toegestane materialen kan leiden tot een groter risico op letsel aan de gebruikers, patiënten en omstanders,
of schade aan het apparaat. Het apparaat of patiëntkabels mogen niet gesteriliseerd worden met
ethyleenoxidegas (EtO).
Het apparaat of patiëntkabel moeten tussen elk gebruik worden gereinigd. Inspecteer de kabel en verbinding op
schade of overmatige slijtage vóór elk gebruik. Vervang de kabel als schade of overmatige slijtage is
opgemerkt.
Trek niet aan de patiëntkabels of rek ze niet uit, dit kan leiden tot een mechanische en/of elektrische storing.
Patiëntkabels moeten worden weggeborgen nadat ze in een losse lus werden gerold.
Het apparaat werkt alleen met apparaten die zijn uitgerust met de relevante optie.
Het apparaat bevat geen onderdelen die door de gebruiker kunnen worden onderhouden. Het gebruik van
beschadigde apparatuur of apparatuur waarvan men denkt dat die niet goed werkt, moet onmiddellijk worden
stopgezet en de apparatuur moet worden gecontroleerd/gerepareerd door bevoegd onderhoudspersoneel voordat
het verder kan worden gebruikt.
Het is niet raadzaam het apparaat te gebruiken in de aanwezigheid van beeldvormingsapparatuur zoals
kernspintomografie (MRI) en computertomografie (CT) apparaten, etc.
Wanneer nodig, verwijder het apparaat, zijn onderdelen en accessoires (bv. batterijen, kabels, elektrodes), en/of
verpakkingsmaterialen in overeenstemming met de plaatselijke voorschriften.
Het is bekend dat de inhoud van AA batterijen lekt wanneer ze in ongebruikte apparaten worden weggeborgen.
Verwijder de batterij uit het apparaat wanneer het gedurende langere tijd niet wordt gebruikt.
Om mogelijke schade aan het apparaat te voorkomen, moeten de onderstaande omgevingsfactoren worden
nageleefd:
Gebruikstemperatuur:
Bewaartemperatuur:
Relatieve vochtigheid:
Omgevingsluchtdruk:
0 tot +45C
-20 tot +65C
5 tot 95%, niet-condenserend
700 tot 1060 millibars
VEILIGHEIDSINFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER
viii