3 Installeren
3.10 Extra aansluitingen
3.10.1 Mechanische rembesturing
Bij hef-/dalingtoepassingen moet een elektromechanische rem bediend kunnen worden.
•
De rem wordt bediend met behulp van een relaisuitgang of een digitale uitgang (klem 27 en 29).
3
•
De uitgang moet gesloten blijven (spanningsvrij) gedurende de periode dat de frequentieomvormer de motor niet kan 'ondersteunen', bijvoor-
beeld wanneer de belasting te groot is.
Mech. rembest.
•
Selecteer
•
De rem wordt vrijgegeven als de motorstroom hoger is dan de ingestelde waarde in par. 2-20.
•
De rem wordt ingeschakeld wanneer de uitgangsfrequentie lager is dan de ingestelde waarde in par. 2-21 of 2-22, en alleen als de frequentie-
omvormer een stopcommando uitvoert.
Als de frequentieomvormer zich in de alarmmodus of een overspanningssituatie bevindt, wordt de mechanische rem onmiddellijk ingeschakeld.
3.10.2 Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieomvormer kan een aantal parallel aangesloten motoren be-
sturen. Het totale stroomverbruik van de motoren mag niet groter zijn
dan de nominale uitgangsstroom I
NB!
Een installatie waarbij kabels worden aangesloten op
een gezamenlijke verbinding zoals aangegeven in on-
derstaande afbeelding wordt alleen aanbevolen bij ge-
bruik van korte kabels.
NB!
Als motoren parallel zijn aangesloten, kan par. 1-29
Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
bruikt.
NB!
In systemen met parallel aangesloten motoren kan het
thermo-elektronische relais (ETR) van de frequentie-
omvormer niet worden gebruikt als motorbeveiliging
voor de afzonderlijke motoren. Daarom zijn er extra
motorbeveiligingen nodig, zoals thermistoren in iedere
motor of aparte thermische relais (stroomonderbre-
kers zijn niet geschikt als beveiliging).
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij de start en bij lage toerentallen problemen optreden. Dit komt omdat de relatief hoge ohmse
weerstand in de stator van kleine motoren een hogere spanning vereist bij de start en bij lage toerentallen.
3.10.3 Thermische motorbeveiliging
Het thermo-elektronische relais in de frequentieomvormer is UL-goedgekeurd voor enkelvoudige motorbeveiliging wanneer parameter 1-90
torbeveiliging
is ingesteld op
Thermische motorbeveiliging kan ook worden gerealiseerd met behulp van de PTC-thermistoroptiekaart, MCB 112. Deze kaart is ATEX-gecertificeerd voor
het beveiligen van motoren in explosieve omgevingen, Zone 1/21 en Zone 2/22. Zie de Design Guide voor meer informatie.
72
[32] in par. 5-4* voor toepassingen met een elektromechanische rem.
van de frequentieomvormer.
M,N
niet worden ge-
ETR-uitsch
. en parameter 1-24
Motorstroom
MG.33.U2.10 – VLT
is ingesteld op de nominale motorstroom (zie motortypeplaatje).
®
is een geregistreerd handelsmerk van Danfoss
®
VLT
AutomationDrive FC 300
High Power Bedieningshandleiding
Therm. mo-