Controleer voor het aansluiten van de voedings-
kabels of de voedingsspanning zoals vermeld op
Voorzichtig
de typeplaat overeenkomt met de lokale omstan-
digheden! Houd de installatie- en bedieningsin-
structies aan van de meetversterker!
M B/RG/C
Pt 100
1
2
5
7
6
8
9
Sensorinterface
4/
1/
1/
4/
3/
11
13
1
3
1
4/
1/
1/
4/
3/
12
14
2
4
2
Afb. 16 Conex DIA-1 / DIA-2 / DIA-2Q voor montage in bedie-
ningspaneel
15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35
16
20
22
24
26
28
30
32
34
36
18
3
1
4
4
6
10
9
Afb. 17 Conex DIA-1 / DIA-2 / DIA-2Q voor wandmontage
20 21 22
14 16
19
5
1
1
4
6
10
9
Afb. 18 Conex DIS-D
16
3
4
Conex
2/
2/
3
4
-
+
1
10
3/
A
3
3/
B
4
4
37 38 39 40 41 42
5
1
2
7
8
2
7
8
53 55 57
54 56 58
1
1
4
5
4
3
10
9
Afb. 19 DIP
Pos.
Component
1
Bruin
2
Wit
3
Zwart
4
Blauw
5
Afscherming
6
Buitenste geleider (afscherming)
7
Binnenste geleider
8
Referentie-elektrode
Meetelektrode
9
Tegenelektrode
Pt100 temperatuursensor (niet met Conex DIS-C)
10
Watersensor
12.5 Controles voor het opstarten
•
Controleer of het hele systeem lekdicht is.
•
Controleer de elektrische aansluitingen.
12.6 Inschakelen
Houd de installatie- en bedieningsinstructies aan
Voorzichtig
van de meetversterker en het bestuurde appa-
raat!
Waarschuwing
Bij een druk van meer dan 4 bar en wanneer de
meetcel niet is ontlucht, kan de cel knappen. Zorg
voor drainage en ontluchting. Overschrijd de
max. systeemdruk van 4 bar niet. Breng geen
druk aan op een beschadigde meetcel!
Bij de eerste keer opstarten of na een langdurige
stop: Laat het systeem tenminste twee uur
Voorzichtig
draaien om verkeerde metingen en kalibratie te
voorkomen!
1. Sluit het aftappunt (L).
2. Open de afsluitspindel voor de monsterwateruitlaat (V2)
2-3 slagen.
3. Open geleidelijk de afsluitspindel voor monsterwaterinlaat
(V2) 2-3 slagen.
– Voorkom een turbulente doorstroming!
4. Controleer of het reinigingselement (X) draait.
– Probeer, indien nodig, kort de hoeveelheid monsterwater te
verhogen met de instelschroef (Q1) om het reinigingsele-
ment (X) te laten bewegen.
– Wanneer het reinigingselement (X) nog steeds niet draait,
controleer dan indien nodig de juiste positionering.
Zie paragraaf 14. Onderhoud.
5. Zet de meetversterker aan.
6. Zet het geregelde apparaat pas aan na de eerste kalibratie,
indien nodig.
63 65
64 66
2
6
7
8