A
B
Model
LREQ5, LREQ6
LREQ8, LREQ10, LREQ12
LREQ15, LREQ20
Basisbreedte en bevestigingsposities van de basis
Opmerking
• Bij installatie op een dak, er op letten dat het dak stevig genoeg
is en ervoor zorgen dat alle werkzaamheden waterdicht worden
uitgevoerd.
• Zorg voor een goede afvoer van het gedeelte rondom het apparaat
door afvoergoten aan te brengen rondom de fundering.
Soms wordt er door de buitenunit tijdens het functioneren
afvoerwater naar buiten afgevoerd.
• Als de condensatie-unit in normale of
sterke mate bestendig is tegen een
zilte omgeving, moet u moeren met
kunststof onderlegringen gebruiken om
het apparaat aan de funderingsbouten
te bevestigen (zie de afbeelding rechts
hiernaast).
Het roestbestendige effect van de moer gaat verloren als de
beschermlaag op het aantrekgedeelte van de moer loslaat.
LREQ5~20B7Y1
Condensatie-unit met luchtgekoelde koeling
4PW74302-1D – 2016.11
Bevestigingspunt fundering
(4-15 × 22,5)
(Unit: mm)
A
B
635
497
930
792
1240
1102
Kunststof
onderlegringen
6.
KOELMIDDELLEIDINGEN
Voor installateurs van leidingen
• Open nooit de afsluiter totdat dit wordt voorgeschreven in
"7. TER PLAATSE TE VOORZIEN BEDRADING" op pagina 11
en
"8-3 Controle van de apparatuur en de installatiecondities" op
pagina
16.
• Gebruik geen vloeimiddel bij het solderen en aansluiten van
de koelmiddelleidingen. Gebruik fosfor-koper soldeermetaal
(BCuP-2) waarvoor geen vloeimiddel vereist is. Vloeimiddel
op chloorbasis veroorzaakt corrosie van de leidingen.
Als dit bovendien fluor bevat, heeft het vloeimiddel een nadelige
invloed op de koelmiddelleidingen, zoals aantasting van de
koelcompressorolie.
VOORZICHTIG
• Alle leidingen buiten het apparaat moeten door een erkende
koelinstallatiemonteur worden geïnstalleerd en moeten voldoen
aan de plaatselijke en nationale wetgeving.
[Voorzorgsmaatregelen bij hergebruik van bestaande
koelleidingen/warmtewisselaars]
Neem de volgende punten in acht bij hergebruik van
bestaande koelleidingen/warmtewisselaars.
Dit om een defect als gevolg van foutief functioneren
te voorkomen.
• Gebruik bestaande leidingen niet in de volgende gevallen.
Gebruik in deze gevallen nieuwe leidingen.
• De maat van de leidingen is verschillend.
• De sterkte van de leidingen is onvoldoende.
• De compressor van de voorheen gebruikte condensatie-unit heeft
een defect veroorzaakt.
Er bestaat kans op een schadelijke invloed van resterende
bestanddelen, zoals oxidatieresten van koelmiddelolie en
andere afzettingen.
• Als de binnenunit of buitenunit langdurig van de leidingen
losgekoppeld is geweest.
Er bestaat kans op binnendringen van water en stof in de leidingen.
• De koperleiding is gecorrodeerd.
• Het koelmiddel van de voorheen gebruikte condensatie-unit was
een ander koelmiddel dan R410A (bijv. R404A / R507 of R407C).
Er bestaat kans op vervuiling van het koelmiddel door
heterogeniteit.
• Als er gelaste verbindingen op de lokale leidingen zijn, moet
u de gelaste verbindingen op gaslekkage controleren.
• Zorg dat de verbindingsleidingen geïsoleerd worden.
De temperatuur van de vloeistof- en gasleidingen is als volgt:
Minimale ingaande temperatuur van vloeistofleiding: 0°C
Minimale ingaande temperatuur van gasleiding: –45°C
Als de dikte van het isolatiemateriaal onvoldoende is, moet u extra
isolatiemateriaal gebruiken of het bestaande isolatiemateriaal
vernieuwen.
• Vernieuw het isolatiemateriaal als dit versleten is.
Neem de volgende punten in acht bij hergebruik van bestaande
warmtewisselaars
• Apparaten met een lage ontwerpdruk (dit product is een R410A
unit) vereisen een lage-trap ontwerpdruk van 2,5 MPa [25 bar].
• Apparaten waarbij het pad naar de warmtewisselaar zo loopt
dat het koelmiddel van beneden naar boven stroomt
• Apparaten met koperen buizen of een verroeste ventilator
• Apparaten die vervuild zijn met vreemde bestanddelen zoals
afval of vuil
Installatiehandleiding
6