4. Duw de stroom-,transducer- en evt accessoirestekkers in de goede aansluitpunten op de
achterzijde van de headunit. (zie afb) De vorm van de aansluitpunten verschilt onderling zodat
het foutief insteken van de stekkers haast onmogelijk is.
5. Controleer of de de kabellengtes voldoende ruimte bieden om de headunit geheel te kunnen
kantelen of om de stekkers in te steken of uit te trekken.
■ X. TESTEN EN DEFINITIEF VASTZETTEN
1. Testen en definitief vastzetten van de transducer
Na de plaatsing van de headunit, de transducer en de bijbehorende bekabeling is het nu tijd om
alles te testen voordat de transducer definitief vastgezet wordt. Het testen dient uitgevoerd te
worden met uw boot in het water!
1. Druk op de AAN-UIT knop/LICHT knop, u hoort een signaaltoon en uw headunit gaat aan.
Start uw headunit niet op, controleer dan of de stekker van de stroomkabel goed in het
aansluitpunt geduwd is en/of deze kabel wel goed op de (volle) accu is aangesloten!!
2. Wanneer dit het geval is, zal uw fishfinder nu normaal opstarten.
3. Wanneer u het titelscherm ziet, druk op MENU knop. Selecteer nu met de 4-WAY cursor
knop -Normaal- en activeer deze Normale Modus m.b.v. de de 4-WAY cursor knop
4. Druk herhaaldelijk op de VIEW knop tot u in de Sonar View staat. Wanneer u de bodem en
een dieptemeting in beeld krijgt, werkt uw fishfinder naar behoren. Let er op dat de diepte
minimaal 60 cm moet zijn en het maximale dieptebereik van uw specifieke model niet
overschreden wordt!
Opmerking
▪
De transducer dient onder water te liggen voor een correcte werking!!
5. Is de werking goed, voer dan de vaarsnelheid geleidelijk op om de werking tijdens
hoge(re) vaarsnelheden te testen. Is de werking bij lage(re) snelheden in orde, maar wordt bij
hoge(re) vaarsnelheden delen van de bodem overgeslagen, dan moet u de transducer
bijgesteld worden.
6. Wanneer de transducer onder de juiste hoek staat afgesteld, maar de unit slaat toch delen van
de bodem over bij hoge(re) vaarsnelheden, doe als volgt:
start met de hoogte van de transducer bij te stellen. Laat deze iets zakken, zodat de transducer
dieper in het water ligt. Indien dit niet volstaat, past u de hoek van de transducer enigszins aan.
7. Indien u niet het gewenste resultaat krijgt, haal de transducer uit de bevestigingssteun en
wijzig de stand van de tandwieltjes. Test opnieuw totdat u de correcte transducerhoogte en-
hoek heeft bereikt, die u een optimaal beeld oplevert.
▪
De transducer ook niet te laag monteren, dit kan bij hoge(re) vaarsnelheden sprayvorming veroorzaken!
Opmerkingen
Monteer de transducer zo hoog mogelijk.
▪
Het is vaak nodig de transducer geleidelijk met minimale aanpassingen af te stellen om zo de optimale
transducerwerking te verkrijgen.
▪
T.g.v. grote diversiteit in rompvormen is een dieptemeting bij hoge(re) vaarsnelheden niet altijd te
realiseren.
8. Wanneer u een constant sonarsignaal ontvangt tijdens de gewenste vaarsnelheid, gaat u deze
transducerstand definitief vastzetten als volgt:
a. Klik het scharnierstuk met de transducer omhoog zonder dat de
bevestigingssteun verschuift.
b. Controleer of de steun precies op de afgetekende contourlijn
bij geplaatst is.
c. Controleer of deze positie waterpas is.
e
d. Teken het 3
e. Schroef de steun los en leg het geheel apart.
e
f. Boor het 3
gat (Ø 3,5 mm) en vul alle boorgaten met siliconenkit
(voor maritieme toepassingen)
g. Plaats de steun terug op de afgetekende contourlijn en schroef deze handmatig vast met de 3
meegeleverde (kruiskop)schroeven.
h. Klik het scharnierstuk met transducer met beleid terug op zijn plaats.
boorgat af.*
133