452163.66.99 · 03/2021 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP LA 60-A R
8 Inbedrijfstelling
8
Inbedrijfstelling
8.1
Algemeen
Voor een inbedrijfstelling volgens de voorschriften dient deze door een door de fabriek
bevoegde klantendienst (Weishaupt-technicus) uitgevoerd te worden. Onder be-
paalde voorwaarden is daarmee een extra garantie verbonden.
8.2
Voorbereiding
Voorafgaand aan de inbedrijfstelling dienen de volgende punten gecontroleerd te wor-
den:
Alle aansluitingen van de warmtepomp dienen gemonteerd te zijn zoals beschreven
in hoofdstuk 7.
In de verwarmingskring moeten alle afsluiters, die de correcte stroming van het ver-
warmingswater zouden kunnen belemmeren, geopend zijn.
De luchtaanzuig-/uitblaasweg moeten vrij worden gehouden.
De draairichting van de ventilator moet overeenstemmen met de pijlrichting.
De instellingen van de warmtepompmanager moet volgens de bijbehorende ge-
bruiksaanwijzing aan de verwarmingsinstallatie aangepast zijn.
De condenswaterafvoer moet ongehinderd kunnen plaatsvinden.
8.3
Werkwijze
De inbedrijfstelling van de warmtepomp verloopt via de warmtepompmanager. De in-
stellingen moeten volgens de handleiding worden uitgevoerd.
Bij verwarmingswatertemperaturen lager dan 7 °C is een inbedrijfstelling niet mogelijk.
Het water in het buffervat moet met de 2e warmtegenerator tot minstens 22 °C opge-
warmd worden.
Daarna moet de volgende procedure aangehouden worden om de inbedrijfstelling sto-
ringsvrij te laten verlopen:
1. alle verbruikerkringen moeten worden gesloten.
2. Het waterdebiet van de warmtepomp moet gegarandeerd zijn.
3. Kies de bedrijfsmodus "Automatisch" op de manager.
4. In het menu "Speciale functies" moet het programma "Inbedrijfstelling" worden ge-
start.
5. Wachten tot een teruglooptemperatuur van minstens 29 °C bereikt wordt.
6. Daarna worden de afsluiters van de verwarmingskringen na elkaar opnieuw lang-
zaam geopend, en dat zodanig dat het verwarmingswaterdebiet door licht openen
van de betreffende verwarmingskring continu verhoogd wordt. De verwarmings-
watertemperatuur in het buffervat mag hierbij niet onder 24 °C dalen om altijd een
ontdooiing van de warmtepomp mogelijk te maken.
7. Wanneer alle verwarmingskringen volledig zijn geopend en een teruglooptempera-
tuur van minstens 22 °C aangehouden wordt, is de inbedrijfstelling voltooid.
ACHTUNG
OPGELET
Het gebruik van de warmtepomp met lagere systeemtemperaturen kan tot de totale
uitval van de warmtepomp leiden.
14
83321307