3.4
Minimaal installatievolume en uitvoering van de cv-
installatie
Om overmatig veel start/stop-cycli, een onvolledige ont-
dooiing en onnodige alarmen te voorkomen, moet in de
installatie voldoende energie worden opgeslagen. De
energie wordt enerzijds in de waterhoeveelheid van de
cv-installatie en anderzijds in de installatiecomponenten
(radiatoren) en in de betonnen vloer (vloerverwarming)
opgeslagen.
Omdat de eisen voor verschillende warmtepompinstallaties en cv-instal-
laties sterk variëren, wordt over het algemeen geen minimum installatie-
volume opgegeven. In plaats daarvan gelden voor alle
warmtepompafmetingen de volgende voorwaarden:
Alleen vloerverwarmingscircuit zonder buffervat, zonder meng-
kraan:
Om de warmtepomp- en ontdooifunctie te waarborgen, moet minimaal
2
22 m
verwarmbaar vloeroppervlak beschikbaar zijn. Verder moet in de
grootste ruimte (referentieruimte) een kamertemperatuurgestuurde re-
gelaar zijn geïnstalleerd. De door de kamerregelaar gemeten kamertem-
peratuur wordt meegenomen bij de berekening van de
aanvoertemperatuur (principe weersafhankelijke regeling met kamerin-
vloed). Alle zonekranen van de referentieruimte moeten volledig zijn ge-
opend. Onder bepaalde omstandigheden kan de elektrische
bijverwarming worden ingeschakeld, om een volledige ontdooifunctie te
waarborgen. Dit is afhankelijk van het beschikbare vloeroppervlak.
Alleen radiatorcircuit zonder buffervat, zonder mengkraan
Om de warmtepomp- en ontdooifunctie te waarborgen, moeten mini-
maal 4 radiatoren met elk minimaal 500 W vermogen aanwezig zijn. Let
erop, dat de thermostaatkranen van deze radiatoren geheel zijn ge-
opend. Wanneer aan deze voorwaarde binnen een woonzone kan wor-
den voldaan, wordt een kamertemperatuurgestuurde regelaar voor deze
referentieruimte geadviseerd, zodat met de gemeten kamertempera-
tuur bij de berekening van de aanvoertemperatuur rekening kan worden
gehouden. Onder bepaalde omstandigheden kan de elektrische bijver-
warming worden ingeschakeld, om een volledige ontdooifunctie te waar-
borgen. Dit is afhankelijk van het beschikbare radiatoroppervlak.
CV-installatie met 1 ongemengd cv-circuit en 1 gemengd cv-circuit
zonder buffervat
Om de warmtepomp- en ontdooifunctie te waarborgen, moet het onge-
mengd cv-circuit minimaal 4 radiatoren met elk minimaal 500 W vermo-
gen bevatten. Let erop, dat de thermostaatkranen van deze radiatoren
geheel zijn geopend. Onder bepaalde omstandigheden kan de elektri-
sche bijverwarming worden ingeschakeld, om een volledige ontdooi-
functie te waarborgen. Dit is afhankelijk van het beschikbare
radiatoroppervlak.
Bijzonderheid
Wanneer beide cv-circuits verschillende bedrijfstijden hebben, dan
moet elk cv-circuit afzonderlijk de warmtepompfunctie kunnen waarbor-
gen. Let er dan op dat minimaal 4 radiatorventielen van de ongemengde
cv-groep volledig zijn geopend en voor de gemengde cv-groep (vloer)
2
minimaal 22 m
vloeroppervlak ter beschikking staat. In dit geval wor-
den in de referentieruimten van beide cv-circuits kamertemperatuurge-
stuurde regelaars geadviseerd, zodat met de gemeten
kamertemperatuur bij de berekening van de aanvoertemperatuur reke-
ning kan worden gehouden. Onder bepaalde omstandigheden kan de
elektrische bijverwarming worden ingeschakeld, om een volledige ont-
dooifunctie te waarborgen. Wanneer beide cv-circuits identieke be-
drijfstijden hebben, heeft het gemengde cv-circuit geen minimaal
oppervlak nodig, omdat met de 4 constant doorstroomde radiatoren de
warmtepompfunctie wordt gewaarborgd. Een kamertemperatuurge-
stuurde regelaar wordt in het bereik van de geopende radiatoren geadvi-
Compress 6000 AW 5-17 – 6 720 822 175 (2017/10)
seerd, zodat de warmtepomp de aanvoertemperatuur automatisch
aanpast.
Alleen gemengde cv-circuits (geldt ook voor cv-circuit met ventila-
torconvector)
Om te waarborgen, dat voldoende energie voor de ontdooifunctie be-
schikbaar is, moet een buffervat met minimaal 50 liter worden gebruikt.
3.5
Typeplaatje
De typeplaat bevindt zich op de achterzijde van de warmtepomp. Deze
bevat informatie over het vermogen, artikelnummer en serienummer en
de fabricagedatum van de warmtepomp.
3.6
Transport en opslag
De warmtepomp moet altijd rechtop worden getransporteerd en opge-
slagen. Deze mag tijdelijk worden gekanteld (maximaal 45 °), maar niet
worden neergelegd.
De warmtepomp mag niet bij temperaturen lager dan – 20 °C worden
opgeslagen.
De warmtepomp kan aan de grepen worden gedragen.
3.7
Transportbescherming
De warmtepomp is uitgerust met een transportveiligheidsinrichting
(schroef) die duidelijk aangegeven is met een etiket in de warmtepomp.
De transportbescherming voorkomt schade aan de warmtepomp tijdens
transport. Schroef de transportveiligheidsinrichting uit.
3.8
Werkingsprincipe
De functie is gebaseerd op een vraaggestuurde regeling van het com-
pressorvermogen met bijschakelen van de geïntegreerde/externe bij-
verwarming via de binneneenheid. De bedieningseenheid stuurt de
warmtepomp aan conform de ingestelde stooklijn.
Wanneer de warmtepomp de warmtevraag van het huis niet alleen kan
afdekken, start de binneneenheid automatisch de bijverwarming, die sa-
men met de warmtepomp de gewenste temperatuur in het huis en even-
tueel in de boiler genereert.
CV- en warmwaterbedrijf bij uitgeschakelde warmtepomp
Bij buitentemperaturen onder –20 °C wordt de warmtepomp automa-
tisch uitgeschakeld en kan deze geen cv-water produceren. In dit geval
neemt de bijverwarming van de binneneenheid automatisch het cv- en
warmwaterbedrijf over.
3.9
Automatisch ontdooien
Het ontdooien volgt afhankelijk van de omgevingsomstandigheden op
verschillende manieren.
Bij buitentemperaturen boven +5 °C draait de ventilator van de warmte-
pomp met maximaal toerental, terwijl de compressorsnelheid tot het
eind van het ontdooiproces wordt begrensd. Zo kan het cv-bedrijf tij-
dens het ontdooien worden voortgezet (ontdooien tijdens bedrijf).
Bij buitentemperaturen onder +5 °C wordt het ontdooien in de warmte-
pomp omgeschakeld en verloopt via circuitomkering. Daarbij wordt de
doorstroomrichting in het koudecircuit gedurende het ontdooien via een
4-wegklep omgekeerd.
Tijdens het ontdooien via circuitomkering wordt het gecomprimeerde
gas uit de compressor naar de verdamper geleid, zodat het ijs daar ont-
dooit. Ondertussen koelt de cv-installatie iets af. De duur van het ont-
dooien is afhankelijk van de mate van ijsvorming en de actuele
buitentemperatuur.
Algemeen
5