Afb. 8
Afmetingen van de warmtepompmodellen 13-17, bovenaanzicht
5.3
Opstellingsinstructies
• Warmtepompen buiten op een vlak en stabiel oppervlak opstellen.
Voordat de zijplaten worden gemonteerd, moet de warmtepomp
recht staan.
• Warmtepomp beveiligd tegen kantelen verankeren ( afb. 9).
• Bij de opstelling op de geluidsoverdracht van de warmtepomp letten,
met het oog op eventuele geluidsoverlast voor buren.
• De warmtepomp indien mogelijk niet bij geluidsgevoelige ruimten
opstellen.
• De warmtepomp niet op plaatsen opstellen, waar deze aan 3 zijden is
omgeven door muren ( afb. 11).
• De warmtepomp moet vrij staan zodat de lucht ongehinderd door de
verdamper kan stromen ( hoofdstuk 12).
• Stel de buiteneenheid van de warmtepomp zodanig op, dat er geen
koude lucht circulatie ontstaat.
• Stel de warmtepomp bij voorkeur niet zodanig op, dat de voorkant di-
rect in de hoofdwindrichting wijst.
• Condensaat via een vorstvrije, eventueel van verwarmingskabel
voorziene, afvoer afvoeren. De afvoer moet voldoende helling heb-
ben, zodat water niet in de afvoerleiding kan blijven staan.
• Stel de warmtepomp zodanig op, dat geen sneeuw of water vanaf het
dak daarop terecht komt. Wanneer deze opstelling niet kan worden
voorkomen, dan moet een beschermdak worden gemonteerd.
OPMERKING: Storingen bij het opstellen op een hellend
oppervlak!
Wanneer de warmtepomp niet recht staat, worden de
condensaatafvoer en de werking beïnvloed.
▶ Waarborg, dat de hoek van de warmtepomp in de
dwars- en langsrichting niet meer dan 1% is.
Compress 6000 AW 5-17 – 6 720 822 175 (2017/10)
Afmetingen, minimale afstanden en leidingaansluitingen
1122
680
VOORZICHTIG: Gevaar voor beknelling of lichamelijk
letsel!
De warmtepomp kan kantelen, wanneer deze niet goed
is verankerd.
▶ De voeten van de warmtepomp op de ondergrond
met daarvoor geschikte bouten vastschroeven.
Let erop wanneer boven de warmtepomp een bescherm-
dak wordt geïnstalleerd, dat het mogelijk moet zijn, het
isolatiemateriaal van de warmtepomp naar boven toe
weg te nemen.
▶ Bij de modellen 5-9 het dak op een minimale afstand
van 500 mm boven de warmtepomp monteren.
▶ Bij de modellen 13-17 het dak op een minimale af-
stand van 600 mm boven de warmtepomp monte-
ren.
▶ Bij een afneembaar dak is de minimale hoogte voor
alle modellen 400 mm boven de warmtepomp.
De opstelling in hoeken of omgeven door muren kan een
verhoogd geluidsniveau en meer vervuiling van de ver-
damper tot gevolg hebben ( afb. 11).
OPMERKING: Bij een vrijstaande warmtepomp (niet in
de buurt van gebouwen):
▶ Warmtepomp zodanig installeren, dat de ventilator-
zijde direct naar het zuiden wijst.
▶ De zuigzijde moet door een beschermende wand
worden beschermd ( afb. 10).
6 720 809 169-24.3I
13