Verwijder het vuil dat eventueel losgekomen is van
stenen en isolatie en monteer de metalen onderdelen
in omgekeerde volgorde, d.w.z.:
1. binnenplaat
2. buitenpaneel
3. uitblaasrooster.
Aansluiting van het toestel
De elektrische aansluitingen moeten volgends de A.R.E.I.-voorschriften uitgevoerd worden.
Ook dient men rekening te houden met aanvullende reglementen die eventueel door de
elektriciteitsleverancier kunnen opgelegd worden.
Dit toestel behoort tot de beschermingsklasse 1 en moet voorzien worden van een degelijke
aardverbinding.
Er zijn klemmenstroken die voorzien voor de aansluiting van de "nachtstroom = oplaad- of
vermogenkring", de "dagstroom of ontladingskring" en de "afstandssturing".
Het aansluitschema kan men terug vinden in de binnenkant van het zijpaneel maar is ook
opgenomen in deze handleiding.
Het toestel moet beveiligd worden door een aangepaste, meerpolige zekering met een
minimum contactopening = 3 mm.
Het toestel moet aangesloten worden op een kring die voorzien is van een aardlekschakelaar
met voldoende gevoeligheid ( ≤ 300 mA).
Onmiddellijk boven het apparaat mag geen stopcontact voorzien zijn.
Controle van het toestel
Na de montage en de elektrische aansluiting van het toestel moet het nagezien worden op zijn
goede werking.
Men zal minimaal volgende controles uitvoeren:
Test de isolatieweerstand met een Mega-ohmmeter met een minimum testspanning gelijk
aan 500V. De isolatieweerstand moet minstens 0,5 M ohm bedragen.
Vooraleer het apparaat definitief in gebruik genomen wordt zal men de vermogenopname
controleren (b.v. met een A-meter of een kWh-meter) of zal men tenminste de weerstand
van de vermogenkring in koude toestand met een ohmmeter nameten.
Monteer terug het zijpaneel en plaats de oplaadknop.
Belangrijk! Indien de installateur door toepassing van een andere schakeling de
vermogenopname moedwillig begrenst dan moet het signalisatieplaatje aangepast worden.
Handleiding ATN / versie 01/09/2012
11