4.4.3
Bedrading
De bedradingskabels die uit de onderplaat van
de gemotoriseerde buitenunit lopen ("Fig. 10" -
4 "Motorkabel") ("Fig. 10" - 5 "Coaxkabel"), zijn
normaal lang genoeg om aangesloten te worden
op de bedieningsunit die binnenin het voertuig
wordt geïnstalleerd.
Als dit niet zo is moet u de meegeleverde ver-
lengsnoeren gebruiken
.
verlengsnoeren")
1. Leg de kabels in een beschermende kabel-
goot (1) tot aan het punt waar de kabels in
het voertuig geleid worden (2).
2. Leg de bedradingskabels in de waterdichte
kast (3) die dient voor het doorvoeren van
de kabels.
3. Dicht de waterdichte kast (3) af met silico-
nenlijm om waterinfiltratie te voorkomen.
1
Rev.001
(par. "4.4.4 Bedrading met
2
3
Fig. 11
4.4.4
Bedrading met verlengsnoeren
Breng voor zover mogelijk tijdens het
installeren de verbindingen tussen de
bedradingskabels, die uit de onderplaat
van de gemotoriseerde buitenunit lopen
en de verlengsnoeren aan de binnen-
kant van het voertuig aan.
1. Breng de krimpkousen (1) aan.
2. Sluit de bedrading van de motorkabel die uit
de gemotoriseerde buitenunit loopt aan op
het verlengsnoer (2).
3. Sluit de coaxkabel die uit de gemotoriseerde
buitenunit loopt aan op het verlengsnoer (3).
4. Doe de krimpkousen (1) over de aansluitin-
gen heen.
5. Verwarm de krimpkousen (1) en zorg dat ze
goed strak om de aansluitingen krimpen om
ze af te dichten.
Let op: verbrandingsgevaar!
2
3
Flat Sat Classic BT
3
1
3
2
1
Fig. 12
1
- 17 -