Probleemoplossing
Probleem
De detector geeft na de opstartvolgorde geen
normale gaswaarde weer.
De detector reageert niet op de knop.
De detector meet het gas niet nauwkeurig.
De detector schakelt het alarm niet in.
De detector schakelt af en toe, zonder
aanwijsbare reden, het alarm in.
De functies en opties functioneren niet naar
verwachting.
De batterij wordt al 6 uur opgeladen. De
indicator op het lcd-scherm geeft aan dat de
batterij nog steeds aan het opladen is.
Het batterijlampje gaat niet aan wanneer er
wordt opgeladen.
De batterij wordt niet opgeladen.
De automatische nulstelling van de sensor
mislukt tijdens het opstarten van de zelftest.
De detector gaat niet aan.
De detector schakelt automatisch uit.
26
Mogelijke oorzaak
De sensor is niet gestabiliseerd.
De sensor moet worden gekalibreerd.
Het doelgas is aanwezig.
De batterij heeft een zeer laag vermogen
of is helemaal leeg.
De detector voert een functie uit waar
geen input van de gebruiker voor nodig is.
De sensor moet worden gekalibreerd.
De detector is kouder/heter dan de
gastemperatuur.
Het sensorfilter is geblokkeerd.
De alarmwaarden zijn onjuist ingesteld.
De alarmwaarden zijn op nul gezet.
De detector staat in de kalibratiemodus.
De gasconcentratie ligt om en nabij de
alarmwaarde of de sensor is blootgesteld
aan een vleugje gevaarlijk gas.
De alarmwaarden zijn onjuist ingesteld.
De detector moet gekalibreerd worden
Ontbrekende of defecte sensor.
Wijzigingen in Fleet Manager II.
De batterij wordt met compensatielading
opgeladen.
Het batterijvermogen is tot onder het
normale niveau gezakt.
Lege batterij.
Beschadigde detector.
Automatische deactivering door zeer laag
batterijvermogen.
Vergrendeling na zelftestfout wordt
geactiveerd en een sensor heeft de
opstartzelftest niet doorstaan.
Sensor(en) moet(en) gekalibreerd worden. Kalibreer de detector.
Oplossing
Gebruikte sensor: wacht 60 seconden.
Nieuwe sensor: wacht 5 minuten.
Kalibreer de detector.
De detector functioneert normaal. Wees voorzichtig in verdachte
ruimten.
Vervang de batterij.
De knop zal na afloop van deze functie automatisch weer
normaal functioneren.
Kalibreer de detector.
Zorg ervoor dat de detector de omgevingstemperatuur heeft
bereikt.
vóór gebruik.
Reinig het sensorfilter.
Stel de alarmwaarden opnieuw in.
Stel de alarmwaarden opnieuw in.
Voltooi kalibratie.
De detector functioneert normaal. Wees voorzichtig in verdachte
ruimten. Controleer de MAX gasblootstellingswaarde.
Stel de alarmwaarden opnieuw in.
Kalibreer de detector.
Vervang de sensor.
Controleer de installatie in Fleet Manager II.
Controleer of de lader goed is aangesloten op het stopcontact.
Vervang de batterij.
Vervang de batterij.
Vervang de sensor.
Vervang de batterij.
Neem contact op met Honeywell.
Vervang de batterij.
Vervang de sensor.
BW Ultra Gebruikshandleiding