Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Een Bedieningsmodus Selecteren; Essentiële Modus; Mangatwacht-Modus; Inert-Modus - Honeywell BW Ultra Gebruikshandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

Een bedieningsmodus selecteren

De detector kan in drie modi worden gebruikt: Essentiële
mode, Mangatwacht-modus, en Inert-modus.
Opmerking: Honeywell BW™ Ultra bewaakt altijd de gasniveaus,
ongeacht de bedrijfsmodus. Als de detector een plotselinge blootstelling
aan gas detecteert, gaat hij knipperen, trillen en een luide sirene
produceren. Een gasalarm heeft voorrang op alle andere functies van
de detector.
Essentiële modus
De detector toont alleen de gaswaarden.

Mangatwacht-modus

De Mangatwacht-modus is de standaard bedrijfsmodus.
Deze wordt gebruikt voor de controle in een besloten ruimte.
Gebruik de Mangatwacht-modus om alle gasniveaus op
één scherm te controleren. De Mangatwacht-modus maakt
gebruik van staafdiagrammen die worden gevuld als de
detector stijgende gasconcentraties detecteert.
• Als de detector normale gasniveaus detecteert, toont de Mangatwacht-modus
lege staafdiagrammen.
• Als de detector niet-kritische gasniveaus detecteert, toont de Mangatwacht-modus
staafdiagrammen om te vullen.
• Als de detector een enkel gasalarm activeert, markeert de Mangatwacht-modus
het gedetecteerde gasniveau voor dat gas in een vaste balk.
• Als de detector een meervoudig gasalarm activeert, blijft de Mangatwacht-
modus het eerste gedetecteerde gasniveau weergeven en andere gedetecteerde
gasniveaus markeren in een vaste balk.
• Voor zuurstof geeft de Mangatwacht-modus lage en hoge niveaus in een
staafdiagram weer Als de detector een laag zuurstofniveau detecteert, wordt de
staafdiagram gevuld richting LO.
• Als de detector een hoog zuurstofniveau detecteert, wordt de staafdiagram gevuld
richting HI.

Inert-modus

U kunt de Inert-modus configureren in Fleet Manager II. De
drempel voor gebruik is 10%. Als de zuurstofwaarden onder
de 10% zakken, vraagt de detector de gebruiker om naar de
Inert-modus te gaan. De detector start niet automatisch in
Inert-modus.
Wanneer de detector de Inert-modus opent, worden
de alarmwaarden geactiveerd. Wanneer de detector de
Inert-modus opent, worden de O
beschouwd.
BW Ultra Gebruikshandleiding
-metingen als normaal
2

De detector configureren

U kunt het apparaat en de sensor van de Honeywell BW™ Ultra
detector configureren met Fleet Manager II.
Nodig om de detectorinstellingen te configureren:
• Honeywell BW™ Ultra detector
• IR Link-adapter of IntelliDoX-dockingstation
• Computer met Fleet Manager II-software
Er kan een startup-bericht voor apparaatinstellingen worden
toegevoegd; functie- en nalevingssignaal kan worden
geactiveerd, bumptests kunnen worden geforceerd, Stille
modus kan worden ingeschakeld, enz.
Voor sensorinstellingen kunnen het type kalibratiegas en
de frequentie ervan worden gewijzigd, de interval van de
bumptest en de alarmenwaarden kunnen worden ingesteld,
STEL en TWA kunnen worden geselecteerd, enz.
U kunt enkele andere kalibraties uitvoeren met Fleet
Manager II.
Opmerking: Wanneer de gebruiker de Honeywell BW™ Ultra configureert
met FleetManager II, raadt Honeywell ten zeerste aan om de instellingen
van de detector vóór gebruik te controleren om er zeker van te zijn
dat de instellingen succesvol zijn toegepast en voldoen aan de
prestatievereisten.
Aangepaste configuratie in Fleet Manager II kan worden
gebruikt om de instellingen van de detector te configureren.
Voorbeeld: Vijf detectoren moeten dezelfde herinneringen
voor bumptests en alarmwaarden hebben. Elke detector kan
afzonderlijk worden geconfigureerd of u kunt Fleet Manager II
gebruiken om een aangepaste configuratie te creëren. Deze
configuratie kan dan op elke detector worden geladen. Dit
bespaart tijd en maakt het mogelijk om de instellingen vanaf
één locatie te beheren.

Verbinden met IntelliDoX

Als een detector niet op tijd wordt gekalibreerd en de functie
geforceerde kalibratie is ingeschakeld, kan de kalibratie
worden uitgevoerd met een IntelliDoX-dockingstation of via de
kalibratie-optie in het hoofdmenu van de detector.

Verbinden met een IR Link

De detector kan worden gekoppeld aan een IR-Link, ook
wel bekend als dongle. Aan de onderkant van de detector
bevindt zich een IR-aansluiting waarmee FleetManager
II-configuraties efficiënt naar meerdere detectoren kunnen
worden overgedragen. Met de IR Link kunt u ook nieuwe
firmware overzetten naar detectoren of data/gebeurtenislogs
naar FleetManager II.
Opmerking: U dient de IR Connectivity Kit (apart verkrijgbaar) te hebben
om gegevens van een computer naar de detector over te brengen.
9

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave