Afstand tussen aansluitdelen voor intrinsiekveilige en niet intrinsiekveilige stroomkringen
Scheidingswanden, welke voor het scheiden van de aansluitklemmen worden gebruikt,
minimaal op 1,5 mm van de behuizingswanden monteren of een minimale afstand van
50 mm tussen de blanke geleidende delen van de aansluitklemmen waarborgen (gemeten
rondom de scheidingswand naar alle richtingen)
Waarborgen dat metalen scheidingswanden
• minimaal 0,45 mm dik zijn
• geaard zijn
• voldoende stevig en stijf zijn
• voldoende stroombelastbaar zijn.
Zorg ervoor dat niet metalen, isolerende scheidingswanden
• minimaal 0,9 mm dik zijn
• een nominale kruipstroomwaarde (CTI) hebben
• versterkt zijn, om vervormingen te voorkomen.
Bij zekeringen > 4 A tevens constructieve maatregelen uitvoeren, om extra opwarming
aan de klemmen van intrinsiekveilige stroomkring te vermijden.
Afdekkingen bij combinaties van niet intrinsiekveilige en intrinsiekveilige stroomkringen
Alle spanningsvoerende onderdelen, die niet in de beschermingsklasse „Ex i" zijn
uitgevoerd, moeten worden voorzien van een afdekking, welke bij geopend bedrijfsmiddel
minimaal beschermingsklasse IP30 biedt.
Intrinsiekveilige stroomkringen
In intrinsiekveilige stroomkringen mogen uitsluitend geïsoleerde kabels en leidingen met
een testspanning van minimaal 500 V AC en een minimale kwaliteit van H05 worden
gebruikt.
De isolatietestspanning voor isolatie en scheiding van de klemmen en leidingen uit de som
van de nominale bedrijfsspanningen van intrinsiekveilige en niet-intrinsiekveilige
stroomkringen berekenen.
• Voor het geval "intrinsiek veilig tegen aarde" levert dit een isolatiespanningswaarde op
van minstens 500 V (in het andere geval dubbele waarde van de nominale
bedrijfsspanning van intrinsiek veilige stroomkringen).
• Voor het geval „intrinsiekvelige tegen niet-intrinsiekveilig" levert dit een
isolatiespanningswaarde op van minimaal 1500 V (in het andere geval de dubbele waarde
van nominale bedrijfsspanning plus 1000 V).
Lucht- en kruipafstanden bij intrinsiekveilige componenten
Zorg ervoor dat de lucht- en kruipafstanden tussen de blanke, geleidende onderdelen van
aansluitklemmen gescheiden, intrinsiekveilige stroomkringen tot geaarde of
potentiaalvrije, geleidende delen, gelijk zijn aan, of groter dan de in tabel 5 van de in de
IEC/EN 60079-11 aangegeven waarden zijn.
Bij gescheiden, intrinsiekveilige stroomcircuits een veiligheidsafstand tussen de blanke,
geleidende onderdelen van de buitenste aansluitingen aanhouden, die voldoet aan aan de
volgende vereisten:
• minimaal 6 mm tussen de gescheiden, intrinsiekveilige stroomkringen
• minimaal 3 mm tussen geaarde onderdelen, wanneer er geen rekening is gehouden bij de
veiligheidsanalyse met een mogelijke aardverbinding.
260616 / 815060300380
2016-12-13·BA00·III·nl·05
Montage en installatie
Klemmenkasten
Serie 8150/1, Serie 8150/2
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
NL
19