10 | Installatie
3.3
Installatie in de referentieruimte
Het installatieoppervlak op de wand moet vlak
zijn.
Bij installatie op een inbouwdoos:
▶ Vul de inbouwdoos met isolatiemateriaal,
om beïnvloeding van de kamertempera-
tuurmeting door tocht te verhinderen.
▶ Installeer de grondplaat op een wand
( afb. 5).
6 mm
6 mm
3,5 mm
Afb. 5
Installatie van de grondplaat
6 720 821 514 (2016/10)
3,5 mm
6 720 645 407-04.2O
3.4
Elektrische aansluiting
De bedieningseenheid wordt via de BUS-kabel met energie ge-
voed.
De polariteit van de aders is willekeurig.
Inbedrijfstelling van de installatie is niet moge-
lijk, wanneer de maximale totale lengte van de
BUS-verbindingen tussen alle BUS-deelne-
mers wordt overschreden of in het BUS-sy-
steem sprake is van een ringsysteem.
Maximale totale lengte van de BUS-verbindingen:
2
•
100 m met 0,50 mm
2
•
300 m met 1,50 mm
▶ Houd een minimale afstand van 100 mm tussen de afzon-
derlijke BUS-deelnemers aan, wanneer meerdere BUS-
deelnemers worden geïnstalleerd.
▶ Sluit de BUS-deelnemers naar keuze serieel of stervormig
aan, wanneer meerdere BUS-deelnemers worden geïnstal-
leerd.
▶ Om inductieve beïnvloeding te vermijden: installeer alle
laagspanningskabels separaat van netspanning geleidende
kabels (minimale afstand 100 mm).
▶ Voer bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van het
fotovoltaïsch systeem) de kabel afgeschermd uit (bijvoor-
beeld LiYCY) en aardt de afscherming eenzijdig. Sluit de af-
scherming niet op de aansluitklem voor de randaarde in de
module aan maar op de huisaarde, bijvoorbeeld vrije aflei-
derklem of waterleiding.
▶ Maak de BUS-verbinding met de warmtebron. Afhankelijk
van de geïnstalleerde warmtebron is de klemidentificatie
verschillend.
BUS
Afb. 6
Aansluiting van de bedieningseenheid op een warm-
tebron
aderdiameter
aderdiameter.
BUS/
EMS/BB
6 720 812 361-04.2O
CR 400 | CW 400 | CW 800