Tabel 4-7
Adresseringsinstellingen (vervolg)
Onderdeel
11
12
13
14
15
16
NLWW
Gebied op het scherm
Zoekopdracht
Ophaalmethode
gebruikersinformatie van
apparaat
De ingevoerde naam overeen
laten komen met het LDAP-
attribuut van
Ophalen van e-mailadres van
de gebruiker met behulp van
attribuut van
Geavanceerd
Test
Informatie over of mogelijkheden van het gebied
Voer de Distinguished Name (DN) van de vermelding in de LDAP-
directorystructuur in waarmee het zoeken naar het adres moet beginnen.
Een DN bestaat uit paren van "attribuut=waarde", gescheiden door
komma's. Bijvoorbeeld:
ou=naam afdeling,o=naam bedrijf
ou=marketing,o=Hewlett Packard,c=VS
o=hp.com
ou=engineering,cn=gebruikers,dc=hp,dc=com
Opmerking
Voor bepaalde LDAP-servers kan de zoekopdracht
leeg gelaten worden (in dit geval wordt het knooppunt van de
zoekopdracht verondersteld).
Standaardinstellingen
Exchange 5.5
Standaardinstellingen Active
Directory
Aangepast
Voer het attribuut in de LDAP-database in waarmee u een persoon in het
adresboek aangeeft. De waarde van dit attribuut wordt vergeleken met de
naam die de gebruiker invoert om het e-mailadres van de persoon te
verkrijgen. Hieronder volgen een paar mogelijke LDAP-attributen:
●
uid: gebruikersnaam
●
cn: algemene naam
●
sn: achternaam
●
givenName: voornaam
Voer het LDAP-attribuut in dat het e-mailadres van de persoon bevat.
Hieronder volgen twee mogelijke LDAP-attributen:
●
rfc822Mailbox
●
mail
Klik op deze knop om een nieuw scherm te openen waarin u geavanceerde
LDAP-serverfuncties kunt instellen. Zie voor meer informatie
adresseringsinstellingen.
Klik op deze knop om de opgegeven instellingen te testen.
Selecteer deze optie als u verbinding
maakt met een Microsoft Exchange 5.5-
server waarop LDAP wordt uitgevoerd.
De LDAP-attribuutwaarden worden
automatisch ingesteld.
Selecteer deze optie als u verbinding
maakt met een Microsoft Exchange
Server 2000 waarop LDAP wordt
uitgevoerd. De LDAP-attribuutwaarden
worden automatisch ingesteld.
Selecteer deze optie als u handmatig de
LDAP-attribuutwaarden moet
configureren.
Geavanceerde
Adressering
73