5.4 HET OPROEPEN VAN OPGESLAGEN RESULTATEN
Ieder opgeslagen resultaat is eventueel voorzien van een subresultaat en meet parameters
(zie tabel 2).Iedere functie heeft een identificatienummer (1 t/m 3 zie onderstaande figuur).
Hierdoor kan de gebruiker zien aan welke functie het subresultaat is gekoppeld.
Het identificatienummer wordt slechts even getoond voordat het teruggeroepen resultaat op het display
wordt getoond.
Figuur 6: Identificatienummer van iedere functie
Utrecht
- Pagina 24 -
Versie 005