4.3 Aansluiting van kanalen en slangen
Volg onderstaande instructies wanneer kanalen of flexibele slangen op de luchtaansluitingen van het
apparaat moeten worden aangesloten. De proces- en regeneratieluchttoevoer en de droge-luchtafvoer
kunnen worden aangesloten op een luchtkanaalsysteem of met vrije luchtaan- en -afvoer worden gebruikt.
De natte-luchtafvoer moet altijd worden aangesloten op een luchtkanaal of slang, geïnstalleerd onder
afschot (vanaf de luchtontvochtiger) om condens af te voeren.
De kanaallengte moet zo kort mogelijk worden gehouden om statische drukverliezen tot een minimum
■
te beperken.
Voor optimale prestaties moeten alle kanaal- en slangverbindingen lucht- en dampdicht zijn.
■
Het natte-luchtkanaal of de slang moet onder afschot worden gemonteerd zodat condens kan worden
■
afgevoerd. Het natte-luchtkanaal of de slang moet bij lage temperaturen voldoende aflopen om te
voorkomen dat zich condens kan ophopen. Het alternatief is om condensvorming te voorkomen door
de kanalen met ten minste 25 mm isolatiemateriaal te isoleren.
Monteer een rooster op de kanaalopening voor de buitenlucht om te voorkomen dat vogels en
■
ongedierte in het apparaat kunnen komen. Plaats de opening zo, dat er geen regen of sneeuw in de
kanalen kan komen.
Het natte-luchtkanaal of de slang moet corrosiebestendig zijn en bestand zijn tegen temperaturen tot
■
70℃.
De natte lucht wordt normaal gesproken naar buiten afgevoerd. In grote gebouwen, waar de
■
luchtontvochtiger buiten de te ontvochtigen ruimte is geplaatst, kan de natte lucht in de omgeving van
het apparaat worden afgevoerd. Plaats de afvoer zo, dat de natte lucht niet naar voorwerpen wordt
geblazen die gevoelig zijn voor vocht.
De minimale afstand tussen regeneratieluchtinlaat of natte-luchtuitlaat en de muur bedraagt 0,5 m.
■
I filtri dell'aria di processo e dell'aria di rigenerazione possono essere sostituiti senza dover staccare
■
condotti o tubi.
V V V OORZICHTIG!
OORZICHTIG!
OORZICHTIG!
Indien er kans is op vorst moet het kanaal voor de natte lucht worden geïsoleerd.
OPMERKING!
Geluidsreductie kan worden bereikt door de luchtontvochtiger aan te sluiten op luchtkanalen.
4.4 Slanglengte en diafragmaplaat zijn van invloed op de luchtstroom.
Natte lucht/regeneratielucht
De luchtontvochtiger is voorzien van een diafragmaplaat (A) op de natte-luchtafvoer. Wanneer een
muurpijp is aangesloten op de slang (zie 4.5, Het apparaat tegen de muur monteren), of de flexibele slang of het
kanaal is langer dan 5 m (max. 10 m), moet de diafragmaplaat worden verwijderd.
Droge lucht/proceslucht
De slang of het kanaal voor droge en proceslucht mag een totale lengte hebben van 10 m voordat de
ontvochtigingscapaciteit wordt beïnvloed. Met de koppeling (B) kan de droge-luchtafvoer worden
aangesloten op een slang of kanaalsysteem.
7
Installatie
MG50 & MG90
190TNL-1004-N1402