Inhoudsopgave
Advertenties
7.2
Drukslangen aansluiten
7.2.1
Drukslangen aansluiten
1
Drukslangen (4 of 6 mm) met de juiste voortekens op de
corresponderende nippels steken:
positieve overdrukmeting (+)
o
negatieve overdrukmeting (-)
o
verschildrukmeting (+ -)
o
7.2.2
Pitotbuis aansluiten (alleen testo 512-1)
1
Drukslangen (4 of 6 mm) met de juiste voortekens op de
corresponderende nippels steken.
2
Drukslangen op het aansluiteinde
van de pitotbuis steken.
7.3
Metingen uitvoeren
Het instrument is ingeschakeld en bevindt zich in het meetaanzicht.
1
Breng het meetinstrument in de positie waarin de meting uitgevoerd
moet worden (gebruikspositie).
Door een verandering van de positie van het meetinstrument kunnen de
meetwaarden vervalst worden. De positie van het meetinstrument mag
na de nulpuntkalibratie niet meer veranderd worden. Voer vóór elke
meting een nulpuntkalibratie uit om positiefouten en drift van het
nulpunt op de langere termijn te compenseren.
Een nulpuntkalibratie is alleen in het bereik van 0 ... 25% van het
meetbereik mogelijk.
2
Voer met geopende drukaansluitingen een nulpuntkalibratie uit:
◄
lang indrukken.
3
Sluit drukslangen aan op het druksysteem of breng de pitotbuis in
positie en lees de meetwaarden af.
7.3.1
Meetkanaal-indicatie wisselen
1
Weergave van de tweede parameter omschakelen tussen snelheid
(m/s, fpm) en debiet (m³/h, cfm, l/s (alleen 512-1)):
7 Product gebruiken
21
Advertenties
Inhoudsopgave
