7 Overdracht aan de gebruiker
Menu → Installateurniveau → Configuratie → Temperatuur
water
De gewenste temperatuur voor warm water is af fabriek op
60°C ingesteld. U kunt waarden tussen 20 °C en 70 °C in-
stellen.
De gewenste temperatuur geldt voor het elektr. verwarm. el.
en voor het naverwarmingstoestel (bij C1/C2).
6.6.4
Maximale boilertemperatuur
Menu → Installateurniveau → Configuratie → Max. boiler-
temp.
Aanwijzing
Een hoge boilertemperatuur beïnvloedt de verkal-
king van de boiler. Verlaag daarom bij een hoog
kalkgehalte in het water de waarde voor de maxi-
male boilertemperatuur.
De maximale boilertemperatuur is af fabriek op 85 °C inge-
steld. U kunt waarden tussen 60°C en 85°C instellen.
Als de gemeten temperatuur van T1 en T6 min. 10 °C lager
is dan de maximale boilertemperatuur, start de zonnelader.
6.6.5
Inschakel verschil
Menu → Installateurniveau → Configuratie → Inschakel-
verschil
Hier stelt u het temperatuurverschil in dat aanwezig moet zijn
tussen de boilertemperatuurvoeler T6 en de collectortempe-
ratuurvoeler, zodat de zonnepomp wordt gestart.
6.6.6
Uitschakelverschil zonne-energie
Menu → Installateurniveau → Configuratie → Uitschakel-
verschil zonne-energie
Hier stelt u het temperatuurverschil in dat aanwezig moet zijn
tussen de boilertemperatuursensor T1 en de boilertempera-
tuursensor T6, opdat de zonne-energiepomp stopt.
6.6.7
Inschakelverschil warm water
Menu → Installateurniveau → Configuratie → Inschakel-
verschil warm water
Hier stelt u het temperatuurverschil in dat er moet zijn tussen
de gewenste warmwatertemp. en de boilertemperatuursen-
sor T6, opdat de elektrische nalading start.
6.6.8
Min. pompen PWM
Menu → Installateurniveau → Configuratie → Min. Pomp
pulsbreedtemodulatie
Dat is de laagst mogelijke waarde waarop de zonne-energie-
pomp in de werking op zonne-energie kan worden ingesteld.
6.6.9
eBUS thermostaat
Menu → Installateurniveau → Configuratie → eBUS ther-
mostaat
Hier kunt u aflezen of de zonneregelaar de systeemthermo-
staat herkent.
20
6.6.10 Softwareversie
Menu → Installateurniveau → Configuratie → Softwarever-
sie
Hier kunt u aflezen welke softwareversie op de zonnerege-
laar geïnstalleerd is. De softwareversies van het display (AI)
en van de hoofdprintplaat (SMU) worden afwisselend weer-
gegeven.
6.7
Ingebruikname documenteren
▶
Overloop de volgende instellingen en waarden in de
checklist voor de gebruiker:
–
Systeemparameters
–
Systeemspoeling en -vulling
–
Installatiecontroles
–
Thermostaatinstellingen
7
Overdracht aan de gebruiker
1.
Informeer de gebruiker van het zonnesysteem over de
bediening en de werking van het product.
2.
Geef aan de gebruiker uitleg over de algemene veilig-
heidsinstructies.
3.
Wijs de gebruiker vooral op de veiligheidsvoorschriften
die hij in acht moet nemen.
4.
Geef aan de gebruiker uitleg over positie en werking
van de veiligheidsinrichtingen.
5.
Leg aan de gebruiker uit, met welke tussenpozen hij
de beveiliging (afhankelijk van waterhardheid) moet
bedienen.
6.
Wijs de gebruiker op het belang van een regelmatig on-
derhoud door een erkende installateur. Om een regel-
matige uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden
te garanderen, raden we aan om een onderhoudscon-
tract af te sluiten.
7.
Draag het product over aan de gebruiker.
8.
Geef aan de gebruiker uitleg over de fundamentele
bediening van het product.
9.
Geef de gebruiker alle voor hem bestemde handleidin-
gen en productpapieren, zodat hij ze kan bewaren.
10. Neem de gebruiksaanwijzing samen met de gebruiker
door.
11. Beantwoord evt. zijn vragen.
12. Wijs de gebruiker erop dat de handleidingen in de na-
bijheid van het product moeten blijven, maar niet in of
op het product.
13. Leg de gebruiker uit welke maatregelen voor het bij-
vullen en ontluchten van de CV-installatie indien nodig
vereist zijn.
14. Leg de gebruiker uit hoe hij temperaturen, thermostaten
en thermostaatkranen juist (economisch) instelt.
15. Informeer de gebruiker over transportomstandigheden.
16. Geef aan de gebruiker uitleg over de garantiebepalin-
gen.
Installatie- en onderhoudshandleiding GHSD 8 0020206878_02